French toets lj1 p4 Flashcards
de school
l’école (v)
de middelbare school
le collége
de leerling
l’élève
frans
le français
engels
l’anglais (m)
biologie
la biologie
wiskunde
les maths
gym
la gym
het schoolvak
la matières
geschidenis
l’histoire (v)
aardrijkskunde
la géographie BAHAHAHAHHAHa- Leah(ZONDER STREEPJE) leilyyani van wisumiemeno
de leraar/lerares
le/la prof
de telefoon
le portable
waarom
pourquoi
gaan
aller
vallen
tomber
eerste
premier
aardig
sympa
slecht
nul/nulle
in welke klas zit jij?
tu es en quelle classe
ik zit in de eerste klas
je suis en cinquième
welke vakken heb je op dinsdag
tu as quelles matières le mardi?
dinsdag heb ik geschidenis en engels
Le mardi, j’ai histoire et anglais
s’ ochtends
le matin
s’ middags
l’après-midi (m)
de kantine
la cantine
de week
la semaine
de jongere
le/la jeune
het huis
la maison
de les
le cours
de taal
la langue
de rugzak
le sac à dos
ik ga
je vais
houden van
aimer
een hekel hebben aan
détester
beginnen
commencer
liever hebben
préféfer
parler
praten, spreken
naar huis gaan
rentrer
dragen
porter
streng
sévère
geweldig
génial
hoe laat is de pauze?
La récré, c’est à quelle heure?
om tien uur
à dix heures
hoe laat is het
quelle heures est-il?
het is half tien
il est neuf heures et demie
jij heb
tu as
ik heb
j’ai
hij/zij/wij heeft/hebben
elle/il/on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben
u heeft
vous avez
zij hebben (meervoud)
ils/elles ont
ik ben
je suis
être
zijn
avoir
heb
jij bent
tu es
hij/zij/wij zijn
il/elle/on est
wij zijn
nous sommes
jullie zijn/u bent
vous êtes
zij zijn (mv)
ils/elles sont