Frans toets lj1 periode 3 Flashcards
Het ijsje
la glace
de koffie
le café
lekker
bon
duur
cher
liever hebben
préférer
een hekel hebben aan
détester
dol op zijn
adorer
aankomen
arriver
bellen
téléphoner
dus
donc
ook
aussi
voor mij
pour moi
ober de kaart alsjeblieft
Monsieur, la carte s’il vous plait
een cola en een pizza alstublieft
un coca et une pizza, s’il vous plait
waar zijn de wcs?
óu sont les toilettes?
waar zijn de wcs?
óu sont les toilettes?
Dat is hier
c’est ici
ober, de rekening!
Monsieur, l’additions s’il vous plait
Alstublieft (als je iets geeft)
Voilá
Bedankt en tot ziens
Merci et au revoir
graag gedaan
de rien
ik neem
je prends
ik zou graag willen
je voudrais1
het kost
ça coute
jij kunt
tu peux
komen
venir
en
et
Ik heb
j’ai
jij hebt
tu as
hij/zij hebben
il/elle a
men hebben
on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben/ u heeft
vous avez
zij hebben
ils/elles ont
ik
je
jij
tu
zij/hij/men
elle/il/on
men
on
wij
nous
jullie/u
vous
zij (meervoud)
elles/ils/
ER je
e
ER tu
es
ER elle/il/on
e
ER nous
ons
ER vous
ez
ER elles/ils
ent
het voorgerecht
l’entrée
het hoofdgerecht
le plat principal
het nagerecht
le dessert
de soep
la soupe
de salade
la salade
de groente
le légume
het vlees
la viande
de vis
le poisson
de kip
le poulet
de frietjes
les frites
de pizza
la pizza
de pannenkoek
la crÊpe
het water
l’eau
de thee
le thé
de melk
le lait
eet smakelijk
bon appétit
het resturant
le resturant
eten
manger