French Apprendre 1 & 2 Unité 3 Flashcards
1
Q
en ligne
A
online
2
Q
hors ligne
A
offline
3
Q
être connecté
A
verbonden zijn
4
Q
la connexion
A
de verbinding
5
Q
le wifi
A
de wifi
6
Q
le mot de passe
A
het wachtwoord
7
Q
numérique
A
digitaal
8
Q
sauvegarder
A
bewaren, opslaan
9
Q
supprimer
A
verwijderen
10
Q
le message
A
het bericht
11
Q
accro
A
verslaafd
12
Q
télécharger
A
downloaden
13
Q
le profil
A
het profiel
14
Q
le chargeur
A
de oplader
15
Q
enregistrer
A
opnemen
16
Q
l’ordi, l’ordinateur (m)
A
de computer
17
Q
l’écran (m)
A
het scherm
18
Q
l’appli, l’application (f)
A
de app
19
Q
le jeu vidéo
A
het computerspel
20
Q
les réseaux sociaux (m pl)
A
de sociale media
21
Q
la génération
A
de generatie
22
Q
les données personnelles (f pl)
A
de persoonsgegevens
23
Q
les fausses nouvelles, les fake news (f pl)
A
het nepnieuws
24
Q
le (cyber)harcèlement
A
het (cyber)pesten
25
le tutoriel
de tutorial
26
faire partie de
deel uitmaken van
27
cela
dat
28
la plupart (de/des)
de meeste(n)
29
la connaissance
de kennis
30
actuellement
tegenwoordig
31
informé
geïnformeerd
32
en particulier
in het bijzonder
33
être d'accord
het eens zijn
34
pourtant
echter
35
en train de
bezig met
36
comparer
vergelijken
37
faire du mal à quelqu'un
iemand kwaad doen
38
à propos de
over, met betrekking tot
39
qui
die, dat (betrekkelijk voornaamwoord)
40
librement
vrij
41
développer
ontwikkelen
42
la relation
de relatie
43
l'opinion (f)
de mening
44
captivant
spannend
45
l'émotion (f)
de emotie
46
prudent
voorzichtig
47
rien ne
niets
48
disparaitre
verdwijnen
49
la menace
de bedreiging
50
solitaire
eenzaam