Bio-unfortunately Flashcards
Dynamisch evenwicht
Wanneer waardes rond een normwaarde blijven hangen
Regelkring
Een bepaalde werking die ervoor zorgt dat de waarde van een bepaalde factor rond een normwaarde schommelt
Homeostase
Het constant houden van het interne milieu van een organisme
Inwendig milieu
Bloed en weefselvloeistof tussen de cellen van een weefsel
Uitwendig milieu
de omgeving
effector
uitvoerder
negatieve terugkoppeling
Wanneer de toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt
positieve terugkoppeling
Wanneer de toename van het resultaat het proces versterkt
signaalstoffen
Stoffen die bepaalde signalen kunnen geven aan bepaalde cellen
hormoonklieren
Klieren die hormonen afscheiden in het bloed
hormonen
Signaalstoffen die door klieren worden afgescheiden in het bloed en die invloed hebben op de werking van bepaalde organen
doelwitorgaan
De orgaan die receptoren bevat waarvoor bepaalde hormonen bedoeld zijn
receptoren
Een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels
hormoonreceptoren
Receptoren die met hormonen binden
endocriene klier
Klier die zijn product afgeeft aan het bloed
exocriene klier
Klier die zijn product afgeeft via een afvoerbuis
Steroïdhormonen
In vet oplosbare hormonen die binden aan een receptor in het cytoplasma van een doelwitcel
Peptide - of eiwithormonen
In water oplosbare hormonen die binden aan een receptor in het celmembraan van een doelwitcel
Second messenger
Een signaalmolecuul die het signaal van hormonen in de cel doorgeeft
signaalcascade
Een signaal die via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
hormoonstelsel
Een stelsel bestaande uit een aantal hormoonklieren
hypofyse
Een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en stimulerende hormonen afscheidt.
hypothalamus
Het gedeelte van de hersenen dat in verbinding staat met de hypofyse en door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse regelt
Antidiuretisch hormoon (ADH)
Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert
Releasing hormoon (RH)
Hormonen die de hypofysevoorkwab stimuleren om bepaalde hormonen af te scheiden
Schildklier
Een tegen het strottenhoofd gelegen hormoonklier, die de schildklierhormoon, thyroxine produceert
Schildklierhormoon
Hormoon dat invloed heeft op de stofwisseling
Eilandjes van Langerhans
Celgroepjes in de alvleesklier die voor de vorming van de hormonen insuline en glucagon zorgen
Glucagon
Hormoon die het glucosegehalte van het bloed verhoogt
Insuline
Hormoon die de doorlaatbaarheid van celmembranen voor glucose verhoogt en dus het glucosegehalte van het bloed verlaagt
Erytropoëtine (EPO)
Hormoon dat de vorming van rode bloedcellen stimuleert
Bijnieren
Hormoonklieren die bestaat uit twee delen, de bijnierschors en de bijniermerg
Centrale zenuwstelsel
Bestaat uit de grote hersenen, kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg
Adrenaline
Hormoon die met een snelle, kortdurende werking de stofwisseling bevordert
Zenuwstelsel
Een communicatie netwerk dat alle delen van het lichaam met elkaar verbindt
Perifere zenuwstelsel
De zenuwen die alle delen van het lichaam met het centrale zenuwstelsel verbinden
Animale zenuwstelsel
Regelt vooral je bewuste reacties
Autonome zenuwstelsel
Regelt vooral de werking van inwendige organen
Prikkel
Invloed uit het milieu op een organisme
Impuls
Een elektrische signaal
Neuronen (zenuwcellen)
Cellen die in zenuwweefsel zitten
myelineschede
Isolerende laag om uitlopers van zenuwcellen
Neurotransmitters
Een stof die door zenuwcellen in de synapsspleet wordt afgescheiden en de potentiaal van het postsynaptische membraan beïnvloeden
Cellen van Schwann
Cellen die de myelineschede om een zenuwceluitloper vormen
Cell junction
De verbinding tussen cellen
Synapsen
De spleet tussen het uiteinde van een axon en een doelwitcel, waar impulsen worden doorgegeven
Sensorische neuronen
Zenuwcellen die impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel geleiden
Schakelneuronen
Zenuwcellen die geheel binnen het centrale zenuwstelsel liggen en impulsen doorgeven van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel
Motorische neuronen
Zenuwcellen die impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren geleiden
Zenuwen
Bundels met uitlopers van zenuwcellen die omgeven zijn door een laag bindweefsel
Hersenschors
Het buitenste gedeelte van de grote en kleine hersenen
Grijze stof
Het gedeelte in het centrale zenuwstelsel waar zich de cellichamen van schakelcellen bevinden
Witte stof
Weefsel aan de buitenkant van het ruggenmerg en de binnenkant van de grote hersenen die de axonen van schakelneuronen bevat
Hersenstam
Het gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg, die impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg geleidt en omgekeerd
Grote hersenen
Het deel van je hersenen waar je je bewust wordt van de waarnemingen die je doet
Kleine hersenen
Het deel van je hersenen die een belangrijke rol speelt bij het handhaven van je evenwicht en het coördineren van je bewegingen
Ruggenmerg
Het deel van het centrale zenuwstelsel dat zich binnen de wervelkolom bevindt
Reflexboog
De weg die impulsen bij een reflex afleggen en bestaat uit een receptor, conductoren in het zenuwstelsel en een effector.
Orthosympatisch zenuwstelsel
Het deel van het autonome zenuwstelsel, dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam arbeid kan verrichten waar energie voor nodig is
Parasympatisch zenuwstelsel
Het deel van het autonome stelsel dat het lichaam in rust brengt
Natrium-kaliumpompen
Eiwitten die met behulp van energie actief natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in transporteren
Refractaire periode
Een periode waar het celmembraan de normale ionverdeling nog niet heeft bereikt
Prikkeldrempel
De kleinste sterkte van een prikkel die een impuls veroorzaakt
Sprongsgewijze impulsgeleiding
Een vorm van impulsgeleiding waarbij impulsen van insnoering naar insnoering springen
Exciterend
opwekkend
Inhiberend
remmend
Glad spierweefsel
Spierweefsel dat voorkomt in buisvormige of holle organen, zoals darmen en longen, dat aangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel en die bestaat uit langwerpige spiercellen met een celkern
Dwarsgestreept spierweefsel
Spierweefsel dat voorkomt in skeletspieren en huidspieren, dat aangestuurd wordt door het door het animale zenuwstelsel en dat bestaat uit spiervezels
spiervezel
Een versmelting van van veel spiercellen
hartspierweefsel
Spiercellen met dwarse strepen die zich vertakken, en die worden aangestuurd door het autonome zenuwstelsel
pezen
Bindweefsel dat de skeletspieren bevestigd aan het skelet, niet kan samentrekken en is slecht doorbloed
actine
Eiwit die de dunne filamenten vormt in myofibrillen
myosine
Eiwit die de dikke filamenten vormt in myofibrillen
tonus (spierspanning)
De kracht die de spier uitoefent op de aanhechtingsplaatsen van de pezen
langzame spiervezels
Spiervezels die goed zijn doorbloed en daardoor een rode kleur hebben
antagonisten
Spieren waarvan de contractie een tegengesteld effect heeft
snelle spiervezels
Spiervezels die minder doorbloed zijn en daardoor een witte kleur hebben
krachttraining
Training die de spiervezels dikker maken, doordat het aantal filamenten in de myofibrillen toeneemt
duurtraining
Training die je uithoudingsvermogen verbeterd, doordat het de doorbloeding van spieren laat toenemen
warming-up
Stimuleert de bloedsomloop in de spieren
coolingdown
Zorgt ervoor dat je lichaam na het sporten weer tot rust komt en goed kan herstellen
doping
Het gebruiken van middelen die je spieren sterker maken
zintuigen
Gevoelige organen die prikkels uit het interne en externe milieu kunnen waarnemen
Chemische receptoren
Receptoren die bepaalde moleculen uit de omgeving binden
Mechanise receptoren
Receptoren die een impuls afgeven als hun celmembraan buigt of uitrekt door aanraking, druk, beweging of geluid (trillingen in de lucht)
tastreceptoren (en drukreceptoren)
Receptoren waarin een impuls ontstaat als het celmembraan wordt vervormd door lichte aanraking of druk
temperatuurreceptoren
Receptoren die reageren op warmte en kou
pijnreceptoren
Receptoren waarin een impuls ontstaat bij extreme druk, temperaturen of door chemische stoffen die vrijkomen bij de beschadiging of ontsteking van weefsel
drempelwaarde
De waarde die bepaalt wanneer er in receptoren impulsen ontstaan
lichtreceptoren
Receptoren waarin een impuls ontstaat door zichtbaar licht
adequate prikkel
Het soort prikkel waarvoor bepaalde receptoren een lage prikkeldrempel hebben
adaptatie
De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte
pupil
De opening in de iris
ooglens
Breekt de lichtstralen die het oog binnenvallen
voorste oogkamer
De ruimte tussen het hoornvlies en de iris
achterste oogkamer
De ruimte tussen de iris en de ooglens
netvlies
De binnenste laag van de wand van het oog die lichtreceptoren bevat
gele vlek
De plaats in centrum van het netvlies die veel kegeltjes bevat
blinde vlek
De plaats in het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat