Frans V5, Voca 345 - 395 Flashcards
1
Q
beweren
A
affirmer
2
Q
de leeftijd
A
l’âge
3
Q
boeren
A
les agriculteurs
4
Q
oud
A
ancien
5
Q
in de praktijk brengen
A
appliquer
6
Q
nogal
A
assez
7
Q
verzekeren
A
assurer
8
Q
op de hoogte
A
au courant
9
Q
verder gaan
A
avancer
10
Q
veel
A
beaucoup
11
Q
de noodzaak / wat nodig is
A
le besoin
12
Q
A
13
Q
veranderen
A
changer
14
Q
elk
A
chaque
15
Q
het cijfer
A
le chiffre
16
Q
kiezen
A
choisir
17
Q
het hart
A
le coeur
18
Q
het gedrag
A
le comportement
19
Q
bekend, kennen, de kennis
A
connu, connaître, la connaissance
20
Q
leiden tot / besturen (van auto bv.)
A
conduire
21
Q
de inhoud
A
le contenu
22
Q
overtuigd, overtuigen
A
convaincu, convaincre
23
Q
overeenkomen
A
correspondre
24
Q
teleurstellend, teleurstellen, teleurstelling
A
décevant, décevoir, la déception
25
beslissen, de beslissing
décider, la décision
26
afleiden van
déduire
27
de uitdaging
le défi
28
buiten
dehors
29
laatste
dernier
30
het lot
le destin
31
geworden, worden
devenu, devenir
32
het verschil
la différence
33
verscheidenheid
diversité
34
het gebied
le domaine
35
nog
encore
36
geheel, samen
ensemble
37
het milieu (natuurbescherming)
l'environnement
38
de geest
l'espirit
39
verbazen, verbazingwekkend, verbaasd
étonner, étonnant, étonné
40
vermijden
éviter
41
buitengewoon
exceptionnel
42
veeleisend, de eis
exigeant, l'exigence
43
uitdrukken
exprimer
44
gemakkelijk
facile
45
het is nodig om ...
il faut ...
46
het aantal
le nombre
47
de plaats
le lieu
48
stiffen tegen, het gevecht
lutter, la lutte
49
lopen
marcher
50
liegen, de leugen
mentir, le mensonge
51
het woord
le mot
52
middelen
les moyens
53
verwaarlozen, verwaarloosbaar
négliger, négligeable
54
talkrijk
nombreux
55
openen
ouvrir
56
toestaan
permettre, j'ai permis
57
klein
petit
58
eerder
plutôt