Frans V5, Voca 165 - 222 Flashcards
1
Q
admirateur / admiration
A
goedkeurig
2
Q
content
A
tevreden
3
Q
convaincu
A
overtuigd
4
Q
courageuse
A
moedig
5
Q
espoir
A
hoop
6
Q
étonné / étonnement
A
verbaasd / verbaasdheid
7
Q
fierté / fier
A
trots
8
Q
juste
A
rechtvaardig
9
Q
persévérance
A
vasthoudendheid
10
Q
rassurent
A
geruststellend
11
Q
angoisse / peur
A
angst
12
Q
arrogance
A
arrogantie / hooghartigheid
13
Q
chagrin
A
verdriet, irritatie
14
Q
critique
A
kritisch
15
Q
déçu / décevant / déception
A
teleurgesteld / teleurstellend / teleurstelling
16
Q
désapprobateur / désapprobation
A
afkeurend / afkeuring
17
Q
fâché
A
boos / kwaad
18
Q
froid
A
afstandelijk / kil
19
Q
frustré / frustration
A
Frustrerend / frustratie
20
Q
gênant
A
schaamte
21
Q
honte
A
schijnheiligheid
22
Q
jalousie
A
jaloezie / afgunst
23
Q
impatience
A
ongeduldig
24
Q
indigné / indignation
A
verontwaardigd / verontwaarding
25
indifférent / indifférence
onverschillig / onverschilligheid
26
inquiet / inquiétude
ongerust / bezorgdheid
27
irrité
geïrriteerd, geërgerd
28
méfiance
wantrouwen
29
mépris
minachtig
30
négatif / négative
negatief
31
pessimisme / pessimiste
pessimiste / pessimistische / somber
32
pitié
medelijden
33
ridicule
belachelijk
34
sceptique
sceptisch
| je gelooft het niet helemaal
35
amusé
geamusseerd
| heel lich spottend; je vindt het wel grappig
36
cynique
cynisch
37
ironie / ironique
ironie / ironisch
38
moquerie / moquer
spot / spottend
39
accro
verslaafd
| ook positief; gek zijn op ...
40
railleur
spottend, grappen maken
41
ambivalence
tegenstrijdigheid
42
doutes
twijfelachtig
43
sérieux
serieus / ernstig
44
assez / plutôt
nogal / tamelijk
45
carrément
gewoonweg
46
essentiellement
voornamelijk / hoofdzakelijk
47
fort / très
erg / buitengewoon
48
légèrement
lichtelijk
49
modérément
matig
50
un peu
een beetje
51
garder quelqu'un
op iemand passen
