Frans hfst. 5-E3 (zinnen) Flashcards
1
Q
Doe jij aan sport?
A
Tu fais du sport?
2
Q
Ja, om dat ik het leuk vind om te bewegen.
A
Oui, parce que j’aime bouger.
3
Q
Nee, ik doe niet aan sport.
A
Non, je ne fais pas de sport.
4
Q
Wat doe jij voor sport?
A
Qu’est-ce que tu fais comme sport?
5
Q
Ik voetbal.
A
Je fais du foot.
6
Q
Ik train drie keer per week.
A
Je m’entraine trois fois par semaine.