FRANS EXAMEN WORDEN Flashcards
le concierge
De conciërge
Les bagages (m)
de koffers
le copain
de vriend
le fils
de zoon
jeune homme (m)
jongeheer
le trafic
het verkeer
le terrain de basket
het basketplein
la femme
de vrouw
la maman
de mama
la route
de weg
les vacances (f)
de vakantie
aider
helpen
cuisiner
koken
décharger
uitladen
manger
eten
raconter
vertellen
nettoyer
poetsen
à 18 h(eures)
om 18 uur
enfin
eindelijk
vraiment
echt
terrible
vreselijk
À la prochaine.
tot de volgende keer
À bientôt
tot binnenkort
À tout de suite.
tot zo dadelijk
comme d ’habitude
zoals altijd
Ça y est.
ziezo
Mais qui voilà
maar wie we daar hebben
Nous y sommes!On est là!
we zijn er
Pas de problème!
geen probleem
Quel monde!Quel trafic!
wat een volk! wat een verkeer
Tu sais, maman, …
weet je, mama …