FRANS EXAMEN LES ELEVES Flashcards
Goedendag, Mevrouw ! Mijnheer !
Bonjour, Madame! Bonjour, Monsieur!
Hoe gaat het ermee ?
Comment ça va?
(Heel) goed! Dat gaat!
(Très) bien! / Ça va
Ik voel me niet goed!
Je ne me sens pas bien!
Mag ik naar buiten gaan/vertrekken?
Je peux sortir/partir?
Mag ik aub naar het toilet gaan?
Je peux aller aux toilettes s’il vous plaît?
ik heb een vraag.
J’ai une question.
Ik heb een probleem.
J’ai un problème.
Ik weet het niet.
Je ne sais pas.
Ik begrijp het niet.
Je ne comprends pas.
Kunt u het aub herhalen?
Vous pouvez répéter s’il vous plaît?
Welke pagina is het aub?
C’est à quelle page s.v.p.?
Mag ik aub het raam openen (sluiten)?
Je peux ouvrir ( fermer ) la fenêtre s.v.p.?
Mag ik aub de deur openen (sluiten)?
Je peux ouvrir ( fermer) la porte s.v.p.?
Ik ben klaar.
Je suis prêt(e).