farmacokinetiek Flashcards

1
Q

kinetiek

A

hoe het lichaam met de pil omgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

therapeutische breedte

A

hoe groot is het verschil tussen werkzame dosering en toxische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

F

A

biologische beschikbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

biologische beschikbaarheid formule

A

AUC oraal / AUC IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de biologische beschikbaarheid

A

de fractie van de toegediende dosis die onveranderd de circulatie bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe bereken je het percentage dat je verliest aan werkzame stof

A

(1-F)x100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

first pass effect

A

na orale toediening kan een deel van de geabsorbeerde stof worden gemetaboliseerd door enzymen in de darmen of lever doordat het in de circulatie komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

AUC

A

area under the curve = oppervlakte onder de tijd concentratie curve. zegt wat over de totale blootstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vd

A

verdelingsvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verderlingsvolume

A

de verdeling van de stof in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe bereken je de Vd

A

VD = FxD / Co

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

type 1 reactie

A

hydrolyse, oxidatie, reductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

type 2 reactie

A

acetylering, gluconidering en sulfatering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeelden van enzym inhibitors

A

azolen (ketoconazol, itraconazol, miconazol)
claritromycine
erytromycine
verapamil
grapefruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doen enzyminhibitors

A

inhiberen CYP3A4 waardoor medicatie minder wordt afgebroken en er dus hogere spiegels zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbeelden van enzyminducers

A

rifampicine
carbamazepine
fenytoine
st janskruid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat doen enzyminducers

A

induceren CYP3A4 waardoor er meer wordt afgebroken en er dus lagere spiegels zijn (dus hogere dosering nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

klaring

A

volume plasma dat per tijdseenheid volledig wordt geklaard van het geneesmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

berekening klaring

A

F x D/T = Cl x Css

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat bepaald de Vd

A

hoeveel te geven om bepaalde concentratie te halen

21
Q

wat bepaald Cl

A

hoeveel te geven om die concentratie te behouden

22
Q

T1/2

A

halfwaardetijd

23
Q

hoe bereken je T1/2

A

0.7 x Vd / Cl

24
Q

waardoor kun je een langere T1/2 hebben

A

door verminderde klaring
door verhoogd verdelingsvolume

25
het verdelingsvolume van een geneesmiddel is groter naarmate het meer ... is
lipofiel
26
het first pass effect vind plaats door enzymen in ...
de lever en darmen
27
wat voor type reactie is reductie
type I
28
wat voor type reactie is oxidatie
type 1
29
flutathion ontgiftigt hepatoxische metabolieten in de lever, waar of niet waar
waar
30
bij pre-existent leverfalen is er verhoogde vorming van hepatotoxische metabolieten bij naproxengebruik, waar of niet waar
niet waar
31
vergroot of verkleint anorexie de kans op nierfalen als bijwerking
vergroot
32
bij pre-existent leverfalen is er verhoogde vorming van hepatotoxische metabolieten bij pcm gebruik, waar of niet waar
waar
33
indien de glomulaire filtratie is verminderd kunnen geneesmiddelen ...
stapelen
34
de klaring van het door de nier uitgescheiden geneesmiddelen neemt meestal met dezelfde factor af als de GFR, juist of onjuist
juist
35
de tijd tot het ontwikkelen van de steady state is alleen afhankelijk van de halfwaardetijd, juist of onjuist
juist
36
de biologische beschikbaarheid is afhankelijk van de toedieningsvorm, juist of onjuist
juist
37
zorgt geneesmiddelenmetabolisme voor een toename of afname van de wateroplosbaarheid van geneesmiddelen
toename
38
het effect van enzyminducers treedt op ...
na dagen tot weken
39
erythromycine, inducer of inhibitor
inhibitor
40
verapamil, inducer of inhibitor
inhibitor
41
claritromycine, inhibitor of inducer
inhibitor
42
macroliden, CYP3A4 inhibitor of inducer
inhibitor
43
na hoeveel keer de T1/2 bereik je een steady state bij 1d1
4-5x
44
Wat heeft de minste invloed op de biologische beschikbaarheid
de toedieningsweg
45
neemt de t1/2 toe of af als een pt gewicht verliest
af
46
uit welke processen bestaat farmacokinetiek
Absorptie distributie metabolisme eliminatie
47
waarvan is de onderhoudsdosis in de steady state afhankelijk
de klaring
48