Examenvragen - termen Flashcards

1
Q

NPN + 2 voorbeelden

A

NPN = non protein nitrogen
= stikstofbron met beperkte voedingswaarde, stikstof die niet afkomstig is van eiwitbronnen

  • bv.: nucleïnezuren, B-vitamines, biogene amines, ureum, nitraten, knolgewassen en peulvruchten bevatten veel NPN
  • De pensflora is in staat om aminozuren te synthetiseren, er kunnen dus eiwitten gemaakt worden obv NPN
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Maillairdreactie

A

= reactie tussen suikers en eiwitten onder hoge temperatuur
Vb.:
- Zorgt voor de bruining van vlees bij het bakken
- koffie
- petfood (MRP gehalte staat vermeld op labels)

Voordeel: smaak en geur verbetering
Nadeel: AZ zijn slechter verteerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Atwaterfactoren

A

Atwaterfactor systeem
BE x %VX = metaboliseerbare energie inhoud
BE = bruto energie
%VX = verteringsfactor
Wordt gebruikt bij het ME-energiewaarderingssysteem bij hond en kat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rachitis

A

= botmalformaties, scheve botgroei, meestal bij opgroeiende dieren

Kan ontstaan tgv chronisch calcium tekort
een tekort aan vit D. -> mijnwerkersziekte -> te weinig zonlicht waardoor provitaminen niet omgezet kunnen worden tot actieve vorm van vit. D -> rol in Ca huishouding

Vit D.: stimuleert de vrijstelling van Ca uit botten, stimuleert expressie van Ca-bindende eiwitten in de darm -> stijging Ca absorptie, stimuleert resorptie van Ca thv de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Laminitis - nutritionele oorzaak?

A

= hoefbevangenheid: dermale lamellen komen los van de epidermale lamellen -> hoefbeen lost en zakt weg -> evt. penetratie van de zool

Kan ontstaan door een gebrek aan vezels = gebrek aan structuur -> te snelle transit -> koolhydraten komen terecht in de de dikke darm -> productie van melkzuur -> zure pH in de dikke darm -> veel bacteriën sterven af waarbij endotoxines vrijkomen -> endotoxines kunnen geresorbeerd worden -> opname in bloedbaan -> circulatiestoornissen in de lederhuid -> laminitis

Nutritioneel:
Veel zon en kou -> veel fotosynthese, weinig groei: opstapeling
Droogte -> fructaan stijgt (omdat de plant niet groeit)
NSC = Non-structural carbohydrate -> suikers en zetmeel, fructanen -> GEEN lange grassen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

extrusie

A

= verwerkingsproces waarbij hitte (95C), hoge druk en vocht gecombineerd worden

  • zorgt voor vervorming + expansie
  • voordelen: langere houdbaarheid, betere verteerbaarheid, deactivering van ANF (= anti nutrionele factoren), sterilisatie, smaak- en geurversterking (MRP)
  • Nadelen: aminozuren minder goed beschikbaar, deactivatie van bepaalde vitamines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

OEB

Voeder met lage OEB
Voeder met hoge OEB

A

OEB = onbestendige eiwitbalans = balans tussen MREN en MREE ( tussen eiwit & energie)

= verschil tussen eiwit uit voeder dat afgebroken word in de pens - microbieel eiwit dat gevormd wordt in de pens en doorstroomt naar de dunne darm

Bij een positieve OEB is er relatief meer energie beschikbaar dan stikstof (eiwit>energie)
bv: weidegras of graskuil

Bij een negatieve OEB is er meer stikstof aanwezig dan energie waardoor die stikstof niet gecombineerd kan worden met FOS (fermenteerbare organische stof) om microbieel eiwit te vormen bij de eiwitvertering (energie>eiwit)
bv: maiskuil, bietenpulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BARF

  • 2 definities
  • voordelen (2)
  • potentiële gevaren (3)
A

BARF
= bones and raw food
= biological approved raw food

voordelen

  • smakelijk -> hond zal het graag eten
  • hoog eiwitgehalte -> betere vacht, betere spieropbouw & gezondheid

potentiële gevaren

  • BARF bevat veel en kwalitief eiwit -> te veel eiwit kan nadelig zijn. Eiwit zal dan gebruikt worden als energiebron = duur proces (ook ecologisch)
  • kan thyroidweefsel bevatten
  • slechte hygiëne kan leiden tot microbiële contaminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prebiotica + voorbeeld

A

= niet-enzymatisch verteerbare voedingsbestanddeel die de eter op een gunstige manier zou kunnen beïnvloeden door selectief de groei en of de activiteit van bacteriën te stimuleren.

Prebiotica gaan eigenlijk concurreren met lichaamseigen cellen -> pathogenen binden makkelijker aan prebiotica dan aan lichaamseigencellen -> proliferatie van pathogenen verhinderd

Vb: fructo-oligo-sacchariden (FOS) bij pluimvee tegen te natte mest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Probiotica + voorbeeld

A

= levende micro-organismen die worden toegediend bij verstoorde darmflora met oog op reductie van pathogene activiteit

  • kan toegevoegd worden aan voeder van biggen met speen diarree om de pathogene activiteit van E. coli in het maagdarmkanaal te reduceren
  • kunnen ook preventief toegediend worden om mogelijke verstoringen in de darmflora tegen te gaan -> wanneer men antibiotica niet meer mag gebruiken
  • bekendste probiotica = lacotbacillen, bifidobacteria -> bij speendiarree biggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

All meat syndrome

A

= verstoring van de Ca:P balans -> te veel fosfor
-> bij een te eenzijdig vleesdieet (bevat veel P)

Aanhoudende overmaat aan P en Ca tekort -> secundaire nutritionele hyperparathyroïdie (=te hoge afgifte van PTH) -> All meat syndrome bij honden en katten

Lage [Ca]: vrijstelling PTH uit bijschildklier -> stimuleert vrijstelling van Ca uit botten

Broze botten -> botbreuken, kreupelheid ..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Homoglycaan

A

Homoglycaan = glucanen = vorm van polysacchariden (glycanen)

Polysacchariden bestaan uit meer dan 10 herhaalde units
Homoglycanen kunnen we onderverdelen in:
- alfa glycanen -> zetmeel
- beta glycanen -> cellulose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vitamine A

A
= retinol
Bronnen: 
exogene opname via:
- dierlijke vetten: eidooier, melkvet, vis
Endogene opname via:
- provitaminen: carotenoïden
- carotenoïden in insecten en crustacea
- B-caroteen  (wortels)

Functies:

  • anti oxidant
  • van belang voor lichtperceptie
  • epitheel en slijmvliezen (mucopolysacchariden)
  • associaties met vruchtbaarheid en immuniteit

Deficiëntie bij:

  • Zink deficiëntie (nodig voor mobilisatie van Vit A)
  • Te weinig opname van Vit A of provitaminen

Symptomen:

  • nachtblindheid
  • schilferige huid
  • gedaalde immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

broei

A

= hervatting van aerobe processen bij te droge opslag als er lucht bij kan

-> probleem bij inkuilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

weipoeder

A

= residu van kaasbereiding
Wordt gebruikt om kunstmelk van te maken (=goedkoper dan magere melkpoeder)
- aangevuld met plantaardige vetten en eiwitten
- geen stremming (retentietijd ongeveer 1,5uur) -> kortere retentietijd = iets meer kans op voedingsgerelateerde diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fasevoedering

A

= voedermethode

  • voeren van verschillende krachtvoeders op bepaalde momenten tijdens de groeiperiode
  • belangrijk om milieu uitstoot te reduceren
  • niet op elk moment van de groei een even grote eiwitbehoefte -> zo hoef je geen eiwit teveel te voeren, goede verteerbaarheid met goede keuze van grondstoffen
17
Q

NDF

A

Neutral detergent fibre

= onverteerbare KHD -> cellulose, hemicellulose, lignine

Gebruikt in de van Soest methode

18
Q

KAB

A

KAB = kation anion balans
= van belang voor het droogstandsrantsoen

  • heeft een effect op de zuurtegraad van het bloed. Als het bloed iets zuurder is (lichte pH daling) dan is Ca veel makkelijker mobiliseerbaar
  • kationen (+) en anionen (-)
  • je wil een lage KAB
  • mais en stro: lage [Ca] en een lage KAB
  • gras en grasproducten: hoge [Ca] , hoge KAB; bij bemesting met K, nog hogere KAB en een Mg tekort (vanwege onderdrukking)
  • lage KAB = minder smakelijk