examenidioom H4 feelings and attitudes Flashcards
1
Q
attitude
A
houding
2
Q
gratitude
A
dankbaarheid
3
Q
polite
A
beleefd
4
Q
to praise
A
prijzen
5
Q
to adore
A
aanbidden
6
Q
reassuring
A
geruststellend
7
Q
hostile
A
vijandig
8
Q
appalling
A
vreselijk
9
Q
desperate
A
wanhopig
10
Q
to appal
A
verbijsteren
11
Q
indignant
A
verontwaardigd
12
Q
disdain
A
minachtig
13
Q
outrage
A
verontwaardiging
14
Q
rage
A
woede
15
Q
resentment
A
haat,wrok
16
Q
furious
A
woedend
17
Q
anxious
A
ongerust
18
Q
concerned
A
bezorgd
19
Q
anguish
A
enorme bezorgdheid en angst
20
Q
agonizing
A
zeer pijnlijk
21
Q
to sense
A
voelen
22
Q
commitment
A
grote inzet
23
Q
tendecy
A
neiging
24
Q
blunt
A
bot
25
patronising
neerbuigend
26
condescending
neerbuigend
27
to reject
afwijzen
28
prejudice
vooroordeel
29
suspicious
verdacht
30
to envy
benijden (om)
31
to bear
verdragen
32
to grieve
treuren, rouwen
33
to mourn
treuren over, rouwen over
34
pledge
plechtige belofte
35
to dedicate to
wijden aan
36
reluctantly
met tegenzin
37
to be eager
heel graag willen
38
keen
enthousiast
39
overwhelmed
overweldigd
40
to long
sterk verlangen
41
negeren
to ignore
42
ergeren
to annoy
43
weigeren
to refuse
44
lijden
to suffer
45
walgelijk
disgusting
46
eerlijk gezegd
frankly
47
helaas
unfortunately
48
verwarrend
confusing
49
gênant
embarrassing
50
erop staan
to insist
51
doen denken aan
to remind of
52
vertrouwen
confidence
53
bewonderen
to admire
54
bui
mood
55
van streek
upset