evolutie Flashcards

1
Q

Biologische soorten

A

groep individuen die morfologisch sterk gelijkend zijn, en onderling kunnen voortplanten & vruchtbaar nageslacht voortbrengen (tsn 2 verschillende soorten -> voortplantingsbarrière)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geografische ondersoort

A

populatie v. soort is geografisch gescheiden v. andere popul. binnen zelfde soort

Ondersoorten kunnen onderling wel voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ras

A

Populatie die beetje afwijkt v. andere populaties binnen zelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evolutietheorie van lamarck (2 elementen): (stierf in 1829)

A
  • Principe van gebruik & onbruik van lichaamsdelen
    - Intensief gebruikt -> groter & sterker
    -Nauwelijks/niet gebruikt -> geleidelijk aan zwakker
  • Idee dat verworven eigenschappen erfelijk zijn (giraf nek strekken voor eten -> doorgeven aan jongen = niet juist want modificaties erven niet over -> is gewoon door natuurlijke selectie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Evolutietheorie van Darwin: (stierf in 1882) Charles Darwin = zoon v. arts, belangstelling voor natuur

A
  • na mislukte opleidingen in 1831 als natuuronderzoeker mee op wereldreis met schip
  • in 1859: “On the Origin of Species by Means of Natural Selection” = boek soortentheorie
  • in begin veel tegenkanting v. Kerk, nu nog steeds v. creationisme (= geloven enkel de Bijbel)

argumenten voor zijn theorie:
- uit geologie: organismen zijn gedwongen zich aan te passen (aardoppervlak verandert continu)
- uit embryologie: embryo’s v. verschillende organismen lijken sterk op elkaar -> stammen af van gemeenschappelijke voorouder
- uit vergelijkende anatomie: uit bouw v. gewervelde dieren: voorkomen v. homologe & rudimentaire organen -> voortgekomen uit gemeenschappelijke voorouder
- uit biogeografie: eilandbewoners hebben gemeenschappelijke voorouder op vasteland gehad

verdieping vergelijkende anatomie: gewervelde organismen kunnen overeenkomsten in bouw hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

homologe organen

A

opgebouwd volgens zelfde schema, dezelfde embryologische aanleg, maar verschillende functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rudimentaire organen

A

organen die functie verloren zijn doorheen de tijd
(bij de mens: oorspieren, verstandkiezen, appendix, staartbeen, lichaamshaar…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mutaties

A

kunnen nieuwe biologische kenmerken doen onstaan & verhogen variatie in populatie, soms is gevormde mutant beter aangepast & heeft meer kans op overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Natuurlijke selectie

A

= proces: dieren die beter aanpassen aan omgeving -> grotere kans om te overleven en voor te planten dan dieren die minder goed aanpassen
Seksuele selectie: competitie tsn mannetjes om wijfje (sterkste wint) & vrouwelijke keuze (mooiste…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Isolatie

A

Als populatie v/e soort afgezonderd (in isolatie) gaat leven in bepaald gebied, voor lange tijd, dan kan nieuwe soort ontstaan (scheiding tsn populaties -> meestal geografische oorzaken Bv. gebergte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Toeval

A

Verspreiding v. allelen binnen populatie kan door toeval wijzigen = genetische drift Hoe kleiner populatie, hoe makkelijker genetische drift optreed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stammen we af van de apen?

A

apen zijn onze neven, niet voorouders -> gemeenschappelijke voorouders (met alle zoogdieren) -> meest verwant met mensapen: 99% DNA gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pre-australopithecus-fase

A
  • 7 tot 4,5 milj jaar geleden
  • Begon op 2 benen te lopen, vorm tanden veranderde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Australopithecus-fase

A
  • 4,5 tot 1,5 milj jaar geleden
  • Veelal op 2 benen lopen
  • Inhoud v. hersenen groter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Homo habilis-fase

A
  • Gem. 1,30 m en 40 kg
  • Platter gezicht
  • Alleseter, voorkeur voor vlees -> nog geen jager maar aaseter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Homo erectus-fase

A
  • 2 milj tot 130 000 jaar geleden
  • Grotere herseninhoud, (nog niet zo groot als mens)
  • Gebruik v. gereedschap (soms ook vuur)
17
Q

Neanderthaler-fase

A
  • 300 tot 200 duidend jaar geleden
  • Grote neus voor koude lucht
  • Grotere herseninhoud dan mens
18
Q

Homo sapiens-fase

A
  • 130 000 jaar geleden tot nu
  • Nog grotere hersenpan
  • Voorwerpen uit steen, hout en been maken + vuur
  • Uiting via taal & symbolen
19
Q

Paedomorfose

A

Toestand gekenmerkt doordat nakomelingen volwassen worden in toestand die bij voorouders een jonger stadium was, volwassenen hebben nog kinderlijke kenmerken (Bv. metamorfose die achterblijft)
- Voortplanting versneld t.o.v. het lichaam
- Lichaamsontwikkeling vertraagd t.o.v. de voortplanting

20
Q

Verklaring bij de mens (Paedomorfose)

A
  • Leervermogen en geheugen bij mens sterker ontwikkeld (eigenschap v/e jonge mensaap die bij ons blijft)
  • Minder kiezen
  • Verfijning v. kaakspieren tot talrijke gelaatsspiertjes
  • Mensenbaby -> grote schedel = probleem bij geboorte -> heeft fontanellen (opening) -> zwangerschap werd korter & heupen van vrouwen breder
  • Door verkorting v. geboorte -> baby is hulpeloos bij geboorte en nadien -> betere band tussen moeder & kind -> complexere sociale gedragingen
21
Q

multiregionale model: moderne mens is ontstaan in verschillende gebieden op aarde

A

1,5 milj jaar geleden verliet Homo erectus Afrika, moderne mens ontwikkelde zich dan overal ter wereld gelijktijdig

22
Q

Out of Africa model: moderne mens is ontstaan in Afrika

A

Homo erectus verliet ook Afrika, maar in Afrika ging evolutie door en ontstond moderne mens -> die verliet dan ook Afrika en verdrong daar de eerdere soorten

23
Q

Wijziging biodiversiteit door klimaatverandering

A
  • Biodiversiteit neemt op sommige plekken veel af -> survival of the fittest & struggle for live volgen hieruit
  • Bepaalde soorten houden van warmer klimaat en verspreiden -> Bv. malariamug
24
Q

Andere standpunten over de evolutie

A
  • Creationisme/ scheppingsleer = God heeft alles gemaakt, zoals in de Bijbel staat
  • Intelligent design / neo-creationisme
    = Sommige levende wezend zijn zo complex en moeten wel door hogere kracht ontstaan zijn
    = ze kunnen ‘’bewijzen” dat sommige aspecten van universum door intelligent wezen zoals God zijn ontworpen