erfelijkheidsleer examen juni Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

wat is een genotype

A

deel vh genoom dat codeert voor alle erfelijke eigenschappen ve individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een fenotype?

A

geheel v uiterlijk waarneembare kenmerken ve individu

(genotype + milieu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een gen?

A

stuk DNA dat codeert voor 1 eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een allel?

A

variant van een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dominante - recessieve allelen

A

dominante allelen worden voorgesteld met een hoofdletter en komen altijd tot uiting

recessieve allelen worden voorgesteld met een kleine letter en komen enkel tot uiting als er geen dominant allel aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer is een organisme homozygoot voor een kenmerk?

A

wanneer de twee allelen gelijk zijn: bij recessieve fenotypen is dit sowieso het geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer is een organisme heterozygoot voor een kenmerk?

A

als het genotype uit 2 verschillende allelen bestaat: dominant allel komt tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met welke organismen deed Mendel zijn experimenten?

A

erwtplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een monohybride kruising?

A

kruising van 2 soorten met slechts 1 verschillend kenmerk

bij mendel:
- planten waren homozygoot en mendel deed aan manuele kruisbestuiving tussen de 2 planten
- vorm van zaadjes: rond (R), hoekig (r)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een dihybride kruising?

A

kruising v 2 soorten met 2 verschillende kenmerken
- ronde (R) of hoekige (r) zaadjes, gele (G) of groene (g) kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn intermediaire fenotypen?

A

fenotypes van 2 dominante genen
- incomplete dominante overerving: fenotype = mengsel vd 2 fenotypen
- codominante overerving: beide genotypes komen afzonderlijk tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bespreek bloedgroepen

A

3 allelen, 4 types:
- Ia = bloedgroep A
- Ib = bloedgroep B
- io = bloedgroep O

-Ia + Ib = bloedgroep AB

kunnen positief of negatief zijn: rhesusfactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een recessieve aandoening?

A

zorgt enkel voor symptomen als een persoon 2 kopieën van het defecte gen heeft
- mensen met slechts 1 defect gen zijn drager: kunnen het doorgeven aan hun ankomelingen
- vb: mucoviscidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een dominante en letale aandoening?

A

zorgt al voor symptomen als een persoon 1 kopie van het defect gen heeft: mensen met 2 kopieën gaan dood
- vb: achondroplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een geslachtsgebonden overerving?

A

de geslachtschromosomen spelen een grote rol in de aandoening
- vb: daltonisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beschrijf daltonisme

A

genetische afwijking bij de groene kegeltjes in het menselijke netvlies: rood-groen kleurenblindheid
- gen dat codeert hiervoor zit enkel op X-chromosomen: meisjes kunnen dus gewoon drager zijn als hun moeder dit doorgeeft en de vader niet
- als de moeder dit gen doorgeeft aan haar zoon zal deze daltonist zijn: er is geen 2de kopie op het Y-chromosoom

17
Q

hoe deed Thomas Hunt Morgan onderzoek?

A

met fruitvliegjes

18
Q

wat zijn gekoppelde genen?

A

genen die uiting geven tot 2 eigenschappen vh fenotype: deze hangen dan samen
- vb: rode ogen, lange vleugels OF groene ogen, korte vleugels
- dit kan veranderen door crossing over

19
Q

wat is crossing-over?

A

stukjes DNA op chromosomen worden uitgewisseld

20
Q

mendeliaanse - niet-mendeliaanse overerving

A

mendeliaans = niet-gekoppelde genen
niet-mendeliaans = gekoppelde genen

21
Q

waarom is genetisch onderzoek bij de mens moeilijk?

A
  • ethisch onverantwoord
  • duurt lang
  • gering aantal nakomelingen

oplossing = stamboomonderzoek

22
Q

wat is polygenie?

A

samenwerking van meerdere genen voor een fenotype

23
Q

wat is heritabiliteit?

A

verband tussen een fenotypisch kenmerk en de genen

geeft weer hoe groot de rol van de genen waren en hoe groot die van het milieu
(0 = volledig milieu -> 1 = volledig genen)

24
Q

beschrijf geslachtschromosomen

A

X en Y

X is groter, meer genen

XX = meisje
XY = jongen

25
Q

wanneer is iemand hemizygoot?

A

een man is hemizygoot op sommige kenmerken: omdat X-chromosomen meer genen bevatten dan Y-chromosomen, vinden sommige genen geen homoloog -> hemizygoot voor deze genen

26
Q

epistatisch - hypostatisch

A

als de expressie van een gen wordt beïnvloed door allelen op een ander genlocus:
- gen waarvan de verstoring belet dat de andere genen tot uiting komen = epistatisch
- onderdrukte genen = hypostatisch