ch. 1 (excl toets 1) Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

bouw en f(x) celwand

A

f(x) = bescherming, stevigheid geven.
Bouw: primaire celwand, middenlamel, secundaire celwand. Enkel bij plantaardige cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bouw en f(x) celmembraan

A

Celmembraan: f(x) = transport, sluit cytoplasma af.
Bouw: dubbele fosfolipidenlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bouw en f(x) ribosomen

A

Ribosomen: f(x) = eiwitten aanmaken.
Bouw: bestaat uit een kleine en grote subunit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bouw en f(x) mitochondriën

A

f(x) = verbranding van glucose: energiehuishouding van de cel.
Bouw: dubbel membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bouw en f(x) ER

A

f(x) = transport
Bouw = enkel membraan: kluve van buisjes, blaasjes en zakjes
RER = ruw “: met ribosomen. GER = glad “: zonder ribosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bouw en f(x) golgi-apparaat

A

f(x) = be- en afwerking van eiwitten. Bouw = enkel membraan: reeks van afgeplatte holtes en zakjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bouw en f(x) centriolen

A

f(x) = celdeling. Bouw = geen membraan, cilindervormig: 9 groepen van 3 buisjes, altijd per 2. Enkel bij dierlijke cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bouw en f(x) lysosomen

A

f(x) = afbraak (soms apoptose). Bouw: enkel membraan: gevuld met een enzymevloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bouw en f(x) vacuole

A

f(x) = waterreserve, stevigheid, opslag.
Bouw: enkel membraan, vooral gevuld met water. Vooral bij plantaardige cellen (kleiner in dierlijke)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bouw en f(x) plastiden

A

bouw: dubbel membraan. Enkel bij plantaardige cellen. F(x) = afhankelijk van soort.
- Chloroplasten: gevuld met chlorofyl -> groene kleur -> fotosynthese.
- Chromoplasten = kleurstoffen -> andere kleuren dan groen.
- Leukoplasten = kleurloos (zetmeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bouw en f(x) kern

A

f(x) = genetisch materiaal behouden. Bouw: dubbel membraan, bevat kernlichaampjes en genetisch materiaal (chromatinenetwerk normaal, chromosomen bij celdeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarvoor staat DNA?

A

deoxyribonucleïnezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarvoor staat RNA?

A

ribonucleïnezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn nucleïnezuren?

A

macromoleculen: gepolymeriseerde nucleotiden: bij de condensatiereactie ontstaat een fosfodiësterbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uit welke delen bestaat een nucleotide?

A

fosfaat: fosfaatgroep
suiker: deoxyribose/ribose
N-base: adenine, guanine, cytosine en thymine of uracil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de verschillen tussen DNA en RNA?

A

DNA: 2 ketens, thymine ipv uracil, deoxyribose
RNA: 1 keten, uracil ipv thymine, ribose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het belang vd basensequentie?

A

het bepaald de volgorde vd aminozuren in het eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wie ontdekte de helixstructuur?

A

Watson en Crick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn histonen?

A

proteïnecomponent van chromatine
fungeren als een spoel: DNA-moleculen winden zich errond, en worden zo heel smal samengedrukt. Zorgen er ook voer hoe DNA toegankelijk is voor decodering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn chromatinevezels?

A

geheel van een draadvormige DNA-molecule en histonen: DNA-draad is in 2 windingen gewonden rond een octomeer van histonen.
- Euchromatine = lichtgroep: DNA is actief en bereikbaar voor decodering.
- Heterochromatine = donkergroep: DNA is inactief en niet decodeerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bespreek mitochondriaal DNA

A

mtDNA: klein en ringvormig. Hebben ook eigen ribosomen. Alle mitochondriën in een cel hebben dezelfde genen, maar zijn niet altijd identiek.
- Heteroplasmie = wanneer niet alle mtDNA-kopieën identiek zijn.
- Homoplasmie = wanneer ze dat wel zijn.

Coderen niet volledig voor hun eigen eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bespreek DNA in chloroplasten

A

ringvormig en heeft geen histonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bespreek DNA in bacteriën

A

verdeeld:
- een chromosoom (1 grote ringvormige molecule): codeert voor de vitale proteïnen
- plasmiden (grotere ringvormige moleculen): coderen voor niet-essentiële genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe wordt genoverdracht door bacteriën uitgevoerd?

A

Plasmiden worden via natuurlijke genenoverdracht via conjugatie van de ene aan de andere bacterie gegeven

een bacterie maakt contact met een andere via een pilus

25
Q

wat zijn virussen?

A

Virussen zijn geen cellen: ze hebben een gastheer nodig om te overleven: ze bestaan uit DNA of RNA omgeven door een eiwitmantel/capside (oplosbaar in zeep en alcohol)

26
Q

wat is een (bacterio)faag?

A

een virus dat een bacterie als gastheercel gebruikt

27
Q

hoe gebeurt genenoverdracht van virussen op bacteriën?

A

Begin:
- Een bacteriofaag hecht zich met zijn staartstuk aan de celwand van een cel
- Het virus geeft een proteïne vrij dat de wand van de bacterie oplost
- Het virus injecteert zijn DNA in de bacterie -> infectie bacterie
Lysogene fase: bacterie gaat niet dood, maar zal de gevolgen van de infectie dragen:
- Het virale DNA zal zich door insertie integreren in het chromosoom van de bacterie, en bij elke celdeling wordt het profaagDNA verdubbeld, zo kan het overgaan op de volgende generatie bacteriën
- Bij een van de dochterbacteriën kan het viraal DNA zich door excisie van het bacteriële DNA afzonderen -> overgang naar lythische fase.
Lythische fase: bacterie gaat dood:
- Het virale DNA wordt gerepliceerd, en faagproteïnen worden gemaakt -> ontstaan groot aantal bacteriofagen -> bacterie barst open en nieuwe fagen komen vrij.

28
Q

wat is transductie?

A

genenoverdracht vd ene bacterie naar een andere via een faag

29
Q

geef voorbeelden van DNA-virussen

A

herpesvirus
adeno- en rhinovirus (verkoudheid)

30
Q

welke soorten RNA-virussen bestaan er?

A

RNA-virussen waar het virale RNA = mRNA
RNA-virussen waar het virale RNA fungeert als matrijs voor viraal DNA

31
Q

hoe werken RNA-virussen waar het virale DNA = mRNA?

A

gastheercel maakt virusproteïnen aan: polio en griepvirus

32
Q

hoe werken RNA-virussen waar het virale RNA fungeert als matrijs voor viraal DNA?

A

RNA-moleculen bevatten elk een molecule van reversetranscriptase: het virale RNA wordt omgezet naar viraal DNA en dat wordt geïntegreerd als provirus (retrovirussen) -> AIDS

33
Q

wat is recombinant-DNA-technologie?

A

gentechnologie: techniek waarbij rechtstreeks wordt ingegerepen in het DNA ve organisme

34
Q

hoe kloont men een plant?

A

door een cel uit de ouderplant te isoleren en deze opnieuw te laten groeien tot een plant -> kloon van de ouderplant

35
Q

wat is een kloon?

A

een genetisch identiek individu

36
Q

hoe kunnen we planten immuun maken tegen vraat?

A

we kunnen een gen dat een eiwit produceert dat dodelijk is voor de insecten bij de planten inbrengen (cry-gen)
- De insecten zullen na het eten van de stengel sterven, zonder dat er dodelijke gevolgen zijn voor de plant.
- Om ervoor te zorgen dat enkel resistente planten kiemen, zorgen we dat er resistentie wordt gebouwd in de cellen tegen een bepaalde bacterie, waarna we de bodem waar we de planten inbrengen met die bacterie behandelen.

37
Q

hoe wordt een organisme gekloond?

A
  • cellen worden uit een volwassen donor gehaald
  • cellen worden in een medium uitgehongerd -> uitschakeling celdeling en actieve genen
  • eicel wordt klaargemaakt: DNA uit de kern gezogen
  • DNA vd donor wordt in de eicel gebracht
  • de cel deelt zoals een zygote (eerst in een incubator, daarna in een draagmoeder)
38
Q

welke soorten gentherapie bestaan er al?

A
  • Het gemuteerde gen wordt vervangen door een goede kopie: de correcte aanmaak van een bepaald eiwit wordt weer mogelijk.
  • Het gemuteerde gen wordt geïnactiveerd zodat de ziekte niet tot uiting komt.
  • Een nieuw gen wordt ingebracht dat de ziekte bestrijd.
39
Q

voor- en nadelen van vectoren bij gentherapie

A

+: helpt een stuk erfelijk materiaal een cel binnen te dringen
-: niet zo effectief: heel weinig vh gen wordt overgedragen

40
Q

hoe worden virussen toegepast bij stamcellen?

A

Stamcellen in het bloed worden geïsoleerd om daarna via virussen een werkende kopie van het gen in de stamcellen te brengen -> stamcellen terug in bloedbaan.

41
Q

wat doet het EPO-gen? waarom wordt het als doping toegepast?

A

EPO-gen codeert voor het glycoproteïne: stimuleert het beenmerg bij aanmaak van rode bloedcellen (zuurstoftransport)

het is goed bij duursporten (minder snel moe)

42
Q

welke soorten vectoren bestaan er?

A
  • Plasmiden
  • Op maat gemaakte virussen
43
Q

welke soorten niet-vectoren bestaan er?

A
  • Liposomen
  • Micro-injectie
  • Elektroporatie
  • Genenkanon
44
Q

wat is genadditie?

A

een cel met een ontbrekend gen krijgt het therapeutisch gen ingevoegd -> cel maakt een proteïne die vroeger ontbrak.

45
Q

wat is gencorrectie?

A

het therapeutisch gen vervangt het defecte gen van de cel: deze kan de correcte proteïne nu wel aanmaken.

46
Q

wat is gencontrole?

A

therapeutisch gen zorgt voor de synthese van een proteïne: deze blokkeert de expressie van het foute gen, waardoor deze de ziekmakende proteïne niet langer meer kan produceren.

47
Q

voor- en nadeel van gentransplantatie?

A

+ mogelijke genezende werking
- kortdurig

48
Q

bij welke ziektes werd gentherapie uitgeprobeerd?

A

mucoviscidose
hemofilie
SCIDS

49
Q

hoe werd gentherapie bij muscoviscidose geprobeerd?

A

met liposomen of een onschadelijk gemaakt adenovirus als vector probeert men het CFTR-gen via inhalatie in de alveoolepitheelcellen binnen te brengen (niet zo effectief)

50
Q

hoe werd gentherapie bij hemofilie geprobeerd?

A

met virale vectoren probeert men het therapeutisch gen voor de ontbrekende stollingsfactor in levercellen te brengen: therapeutisch gen produceert dan de ontbrekende stollingsfactor.

51
Q

hoe werd gentherapie bij SCIDS uitgeprobeerd? wat was het gevolg?

A

gentherapeutische behandeling van SCIDS gebeurt ex vivo (buiten het organisme):

beenmergcellen worden onttrokken en behandeld, alvorens teruggeplaatst te worden

(sommige patiënten ontwikkelden leukemie)

52
Q

hoe wordt een DNA-fingerprint gemaakt?

A

Men werkt met specifieke primers die zich binden aan sterk repetitief DNA: dit ligt verspreid tussen de coderende genen

Het vermenigvuldigde DNA wordt in stukjes geknipt met restrictie-enzymen: deze fragmenten worden op grootte gescheiden en leveren een bandenpatroon op, wanneer ze terug aan elkaar geplakt worden met ligase

dit is uniek voor elk mens.

53
Q

waarom wordt de DNA-fingerprint gebruikt?

A

het identificeert iemand zonder de privacy te schenden (ziektes zijn bvb niet te zien)
nuttige in gerechtelijke onderzoeken en om bloedverwantschap op te sporen.

54
Q

hoe werken liposomen?

A

gewenste DNA wordt in kleine vetdruppels die via endocytose in de doelwitcel worden ingebracht.

55
Q

hoe werkt micro-injectie?

A

met een injectienaald worden de gewenste genen ingespoten in de celkern van een cel.

56
Q

hoe werkt elektroporatie?

A

met een stroomstoot worden de poriën in het celmembraan gemaakt waardoor het gewenste DNA kan worden opgenomen.

57
Q

hoe werkt een genenkanon?

A

minigaspistool schiet met hoge snelheid vectoren (goud- wolfram- of zilverbolletjes) bekleed met het gewenste DNA op de doelwitcellen.

58
Q

hoe werken plasmiden (als vectoren)?

A

men vervangt bepaalde genen op de plasmide door de gewenste genen -> recombinante plasmide = vector

59
Q

hoe werken op maat gemaakte virussen (als vectoren)?

A

sommige virusgenen worden weggeknipt en vervangen door het gewenste DNA. Recombinante virus = vector