ch. 2 Flashcards

1
Q

genotype

A

deel van het genoom dat codeert voor alle erfelijke eigenschappen van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fenotype

A

geheel van uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu (bepaald door genotype en milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gen

A

stuk DNA dat codeert voor 1 eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

allel

A

variant van een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn dominante allelen?

A

voorgesteld met een hoofdletter: komen altijd tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn recessieve allelen

A

voorgesteld met een kleine letter: komen enkel tot uiting als beide allelen recessief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

homozygoten

A

organismen met 2 gelijke allelen: bij een recessief fenotype zijn de dragers altijd homozygoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heterozygoten

A

organismen met 2 verschillende allelen: het dominante allel komt dan tot uiting. het organisme is dan drager van het recessieve allel: het komt niet tot uiting maar het kan wel aan nakomelingen overgedragen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uniformiteitsregel/gelijkvormigheidsregel (mendel)

A

als 2 raszuivere individuen, die slechts 1 kenmerk van elkaar verschillen, gekruist worden, bestaat de F1-generatie uit identieke nakomelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

splitsings-/segregatiewet (mendel)

A

wanneer individuen uit een F1-generatie van raszuivere ouders, die slechts in 1 kenmerk verschillen, onderling gekruist worden, dan is er in de F2-generatie een splitsing van de kenmerken volgens een verhouding 3/1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

monohybride kruising

A

kruising van 2 soorten met slechts 1 verschillend kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kwam mendel bij zijn eerste 2 wetten?

A

manuele kruisbestuiving tussen 2 raszuivere erwtenplanten met 1 verschillend kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dihybride kruising

A

kruising van 2 soorten met 2 verschillende kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onafhankelijkheidswet (mendel)

A

kenmerken worden bij een dihybride kruising onafhankelijk overgedragen op de volgende generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe kwam mendel bij zijn derde wet?

A

dihybride kruising tussen 2 erwtenplanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat gebeurt er bij 2 verschillende dominante allelen?

A

co-dominantie: beide genotypen komen voor (andelusische hennen: vlekjes)
incomplete dominante overerving: mengvorm

17
Q

overerving bij bloedgroepen

A

3 soorten allelen: Ia, Ib, io: A en B zijn dominant
4 soorten bloedgroepen: A, B, AB en O

18
Q

waarom mag je bij bloedtransfusie niet alle soorten bloed geven aan iedereen?

A

antistoffen en antigenen die elkaar tegen werken leiden tot bloedklontering

19
Q

wat is een recessieve aandoening?

A

aandoening waarbij men enkel symptomen heeft als ze 2 kopieën van een defect gen heeft: men met 1 kopie is drager: kan het doorgeven.

mucoviscidose: slijmen blijven ter plaatse -> infecties

20
Q

wat is een dominante en letale aandoening?

A

zorgt al voor symptomen wanneer men 1 kopie van het defecte gen heeft. 2 kopieën zorgen voor dood.

achondroplasie: normale romp, korte ledematen. onstaat door spontane mutatie.

21
Q

wat is geslachtsgebonden overerving

A

overerving waarin de geslachtschromosomen een grote rol spelen

daltonisme: genetische afwijking bij de groene kegeltjes in het menselijke netvlies: het evenwicht verschuift meer naar rood

Het gen dat codeert voor de lichtgevoelige kleurstof in de rode en groene kegeltjes zit enkel op X-chromosomen. Het gemuteerde (daltonisme) gen is recessief. Wanneer een jongen echter een X-chromosoom met een mutatie krijgt van de moeder, zal hij daltonist zijn. (er is geen dominant gen op het Y-chromosoom).

22
Q

gekoppelde genen

A

genen met meerdere eigenschappen die samenhangen.

23
Q

crossing-over

A

stukjes DNA op de chromosomen worden uitgewisseld: meer mogelijkheden bij gekoppelde genen

24
Q

mendeliaanse overerving

A

overerving met niet-gekoppelde genen

25
niet-mendeliaanse overerving
overerving met gekoppelde genen
26
waarom is genetisch onderzoek bij de mens moeilijk?
- ethisch onverantwoord - duurt lang - een mens heeft slechts een gering aantal nakomelingen
27
stamboomonderzoek tips
- Recessief/dominant: zoek 2 ouders met gelijk fenotype die een kind hebben met een ander fenotype. - Geslachtsgebonden/autosomaal: dominant: zoek een vader met het dominante allel. Als de eigenschap geslachtsgebonden is, moeten al zijn dochters die eigenschap ook hebben. - Geslachtsgebonden/autosomaal: recessief: zoek een homozygote moeder. Als de eigenschap geslachtsgebonden is, moeten al haar zoons de eigenschap ook hebben.
28
terugkruising
kruising van een nakomeling uit de eerste generatie van een homozygoot ouderpaar met een van de ouders.
29
testkruising
(terug)kruising van een individu (gekend fenotype, onbekend genotype) met een homozygoot recessief individu om het genotype van het eerste individu te achterhalen.
30
kwantitatieve kenmerken
discontinue overerving: resultaten zijn binair: geen gradaties
31
kwalitatieve kenmerken
continue overerving: resultaten variëren in gradaties
32
heritabiliteit
mate waarin het genotype bijdraagt tot het fenotype 0: volledig door het milieu bepaald 1: volledig door het genotype bepaald
33
Y-chromosoom
- kleiner chromosoom: korte p-arm, q-arm wordt niet overgeschreven - homologe delen: klein deel rond centromeer -> paring en uiterste einde van de p-arm - TDF-gen = gen dat verantwoordelijk is voor de vorming van het mannelijk fenotype
34
X-chromosoom
- groter - veel genen zonder homoloog paar op het Y-chromosoom - een van de X-chromosomen wordt vroeg geïnactiveerd: teruggevonden als Barr-lichaampje
35
hemizygoot
een man is hemizygoot omdat er sommige genen zijn op het X-chromosoom zonder paar op het Y-chromosoom
36
karyogram
chromosomenkaart: gerangschikt van groot naar klein
37
chromosomen
23 paar: 22 paar autosomen (lichaamschromosomen) 1 paar geslachtschromosmen
38
sexratio
verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke organismen van eenzelfde soort (meestal 1:1)