Epilepsie Flashcards

1
Q

Definitie epilepsie

A

Disbalans in een exciterende (glutamaat) en inhiberende (GABA) neurotransmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vormen epilepsie (3)

A

Focale epilepsie, gegeneraliseerd, status epilepticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omschrijving focale epilepsie

A

De epilepsie begint in 1 hemisfeer en kan zich uitbreiden tot beide hemisfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omschrijving gegeneraliseerd

A

De epilepsie begint in beide hemisferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omschrijving status epilepticus

A

Totale verstijving van het lichaam waarin de aanval langer aanhoudt dan bij de andere vormen (> 5 minuten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subvormen gegeneraliseerd (3)

A

Motorisch: tonische-klonische aanvallen met of zonder myoklonieën (kleinere bewegingen)
Niet-motorisch: absences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij wie treden absences met name op?

A

Kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe uit absences zich?

A

Niet altijd duidelijk, er is in ieder geval geen contact te maken met de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg een tonisch-klonische aanval uit

A

Patiënt verstijfd eerst (tonisch) (30 seconden) en dan schuddende/trekkende bewegingen (klonisch) (1,5 minuut)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eerste keuze midddel bij absences

A

Ethosuximide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is belangrijk bij benzodiazepinen?

A

Ze zijn nooit monotherapie, alleen als add-on voor tijdens een aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zeer oud anti-epilepticum dat je nog weleens ziet

A

Fenytoïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oude middelen bij epilepsie (2)

A

Carbamazepine, valproaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil tussen de oude en nieuwe middelen

A

Nieuwe middelen hebben een gunstigere bijwerkingsprofiel maar de effectiviteit is soms wat minder waardoor teruggegrepen wordt naar de oude middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nieuwe middelen bij epilepsie (10)

A

brivaracetam, gabapentine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, pregabaline, oxcarbazepine, retigabine, topiramaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stappenplan behandeling (3)

A
  1. Monotherapie 1e keuze middel
  2. Ander 1e keuze middel
  3. Polytherapie: als 2 pogingen monotherapie 1e keus
    middel hebben gefaald (bij combinatie therapie ook 2de keus middelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Belangrijk bij de behandeling van epilepsie met betrekking tot het stappenplan

A

Anti-epileptica zijn middelen met veel bijwerkingen en dus is het goed om een balans te vinden tussen aanvalsverminderingen en bijwerkingen, aangezien veel patiënten hun medicatie niet nemen t.g.v. bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt er bij voorkeur gekozen als er een middel toegevoegd aan de monotherapie?

A

Een middel met een ander werkingsmechanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

1e keuze onderhoudsbehandeling focale epilepsie

A

Lamotrigine

20
Q

2e keuze onderhoudsbehandeling focale epilepsie (2)

A

Levetiracetam en lacosamide

21
Q

3e keuze onderhoudsbehandeling focale epilepsie (4)

A

Carbamazepine, oxcarbazepine, valproaat en topiramaat

22
Q

Add-on benzodiazepinen (4)

A

Clobazam, clonazepam, diazepam, midazolam

23
Q

1e keuze onderhoudsbehandeling gegeneraliseerde epilepsie (3)

A

Levetiracetam of valproaat (met / zonder myoklonieën) of lamotrigine (zonder myoklonieën)

24
Q

2e keuze onderhoudsbehandeling gegeneraliseerde epilepsie (3)

A

Perampanel, clobazam (add-on), topiramaat

25
Q

Waarom (2) en welk middel (1) kan je geven bij absences ipv de eerste keuze?

A

Indien er een verhoogde kans is op het ontwikkelen van gegeneraliseerde tonisch- klonische aanvallen of als behandeling met ethosuximide niet verdragen wordt, kan er worden behandeld met valproïnezuur.

26
Q

3e keuze bij absences

A

Lamotrigine

27
Q

Wat is belangrijk bij de aanvalsbehandeling van status epilepticus?

A

De toedieningsvorm, het liefst een neusspray (rectiole kan ook maar niet ideaal) (iemand moet het namelijk tijdens een aanval kunnen toedienen)

28
Q

1e keuze aanvalsbehandeling van status epilepticus

A

Midazolam

29
Q

2e keuze aanvalsbehandeling van status epilepticus (3)

A

Diazepam, lorazepam, clonazepam

30
Q

“Standaard” bijwerkingen anti-epileptica (8)

A
  • Somnolentie, duizeligheid en hoofdpijn
  • Gedragsproblemen
  • Psychotische episodes
  • Depressie (door aanpassingen in het centrale zenuwstelsel)
  • Hyponatriëmie en huiduitslag.
31
Q

Zeldzame maar ernstige bijwerkingen anti-epileptica (2)

A
  • Bloedbeeldafwijkingen (agranulocytose en aplastische anemie)
  • Aseptische meningitis
32
Q

Specifieke bijwerkingen carbamazepine (3)

A

Huid, sedatie, bloedbeeld

33
Q

Specifieke bijwerking clonazepam

A

Vallen

34
Q

Specifieke bijwerkingen fenytoïne (3)

A

Sedatie, bindweefsel woekering, bloedbeeldafwijkingen

35
Q

Specifieke bijwerkingen lamotrigine (2)

A

Sedatie, enorme huiduitslag (kan ook gepaard gaan met koorts, gelijk stoppen)

36
Q

Wat kun je doen om bij lamotrigine de huiduitslag in de eerste weken te voorkomen?

A

Dosering rustig opbouwen

37
Q

Specifieke bijwerkingen valproaat (3)

A

Teratogeen, sedatie, verhoogde bloedingsneiging

38
Q

Wanneer is valproaat gecontra-indiceerd? + advies

A

Gecontra-indiceerd bij (jonge) meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd ivm teratogeniteit (gebruik dit middel alleen als andere middelen niet effectief zijn of niet worden verdragen)

39
Q

Waar moet je bij anti-epileptica met het oog op interacties op letten?

A

Dat veel anti-epileptica CYPs induceren of inhiberen waardoor er veel interacties zijn

40
Q

Bij welke middelen wordt de anticonceptiepil onwerkzaam door 2 keer zo hoog metabolisme? (3)

A

Carbamazepine, fenytoine, fenobarbital

41
Q

Bij welke middelen wordt de anticonceptiepil onwerkzaam door 1,5 keer zo hoog metabolisme? (2)

A

Oxcarbazepine, topiramaat

42
Q

Oplossingen als anticonceptie IA geeft met anti-epileptica (2)

A
  • Spiraaltje
  • Hoger doseren
43
Q

IA’s carbamazepine (4)

A
  • Verminderde werking anticonceptiepil
  • Verminderde werking anticoagulantia
  • Verminderde werking doxycycline
  • Verhoogde carbamazepine spiegels in combinatie met erythromycine- en claritromycine
44
Q

Hoe geeft fenytoine IA’s?

A

Enzyminductie

45
Q

Hoe geeft valproaat IA’s?

A

Enzymremming

46
Q

Welke anti-epileptica zijn veilig bij de zwangerschap? (2)

A

Levetiracetam en lamotrigine

47
Q

Welke middelen hebben een grote kans op aangeboren afwijkingen? (2)

A

Fenytoine en fenobarbital