Endocriene farmacologie Flashcards

1
Q

Fysiologie ACTH

A

Hypothalamus –> CRH –> adenohypofyse –> ACTH –> bijniermerg –> cortisol:
- C19-androgenen: zona reticularis
- Glucocorticoïden: cortisol, corticosterone
- Mineralcorticoïden: aldosterone, deoxycorticosterone
Endogene productie piekt tussen 4-8 ‘s ochtends, exogene cortico’s dus ook ‘s ochtends toedienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Werking aldosteron

A

RAAS.

Aldosterone bindt thv een cytoplasmareceptor thv renale tubulus –> AIP –> Na retentie, H2O volgt (waterretentie) –> BD stijgt door toename bloedvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spironolactone

A

Antagonist van aldosteronR –> aldosteron kan niet binden, is dus een diureticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke GM bij Addison’s?

A

Niet aldosterone, want te korte t1/2.

Wel: deoxycorticosterone (mineralcorticoïde werking) of fludrocortisone (mineralcorticoïde en glucocorticoïde werking).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke GM bij hyperadrenocorticisme (Cushing of bijniertumor) of hypofysetumor?

A

Trilostane: inhibitor van het 3B-hydoxysteroïd dehydrogenase enzym.
Selegiline: inhibeert MAO –> dopamine stijgt –> ACTH productie daalt door negatieve feedback. Dit werkt niet bij bijniertumor, want werkt op ACTH in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 dingen zijn nodig in de structuur van een glucocorticoïd voor zijn werking?

A
  • Ketofunctie: essentieel voor activiteit
  • Dehydrogenatie C1-C2 (dubbele binding): vertraagt afbraak GM –> langere werkingsduur
  • CH3 of F: betere efficaciteit/potentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

FK corticoïden

A
  • Absorptie: goed
  • Distributie: PPB
  • Biotransformatie: cortisone moet omgezet worden naar hydrocortisone/cortisol (enkel systemisch), prednisone wordt omgezet naar prednisolone
  • Excretie: renaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effecten cortico’s

A
  • Elektrolytenevenwicht: anti-diuretisch hormoon
  • Koolhydraten en eiwitten: gluconeogenese, glycogeensynthese, eiwitkatabolisme; zorgt dus voor hyperglycemie (–> prediabetes –> diabetes)
  • Vet: lipolyse en redistributie thv nek/aangezicht
  • CZS: euforie (daarom geeft men het aan patiënten die cytostatica krijgen)
  • CV: stimulatie (N)ADR synthese; RAAS: hypertensie
  • Bronchiaal: dilatatie, daarom bij RAO/COPD/astma, werkt synergistisch met B2-agonisten
  • Immunosuppressie: bij allergie gewenst, maar bij infecties beter AB + NSAIDs ipv cortico’s als anti-inflammatoir, want cortico’s onderdrukken immuunsysteem
  • Anti-inflammatoir (SAIDs): vnl. door lipocortine 1 synthese te stimuleren –> bindt fosfolipase A2 –> kan niet omgezet worden in arachidonzuur; maar ook andere anti-inflammatoire processen: cytostatisch, anti-allergisch, koortsverlagend, remming macro’s en synthese cytokinen, maar ook nadelig: remming wondheling en littekenvorming, remming osteoblasten en stimulatie osteoclasten –> osteoporose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 nadelen van cortico’s

A

Remming wondheling en littekenvorming, remming osteoblasten en stimulatie osteoclasten –> osteoporose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ga je cortico’s toedienen?

A

Zo kort en zo laag mogelijk doseren, want je onderdrukt eigen cortisolsynthese door negatieve feedback. Gradueel afbouwen, best ‘s morgens toedienen om circadiaans ritme niet te verstoren (bij chronische therapie). Best alternate day therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indicaties cortico’s

A
  • Inflammatoire processen (!) (lage dosis zodat je geen IS suppressie krijgt)
  • Allergische aandoeningen (!) (lokaal), bij anafylactische shock systemisch adrenaline + cortico’s
  • rheumatische artritis
  • Hersenoedeem
  • Shock
  • Lymfoma en acute leukemie
  • Astma (!) (vaak combi glucocortico’s + B2-agonisten)
  • Partusinductie Ru. (enkel bij levend kalf, werkt door rebound effect)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er als je glucocorticoïden toedient om de partus bij Ru. te bevorderen?

A

Moederdier glucocorticoïden toedienen –> via placenta naar foetus –> foetale hypofyse onderdrukt door - feedback, wanneer exogene stimulus wegvalt –> rebound effect –> ACTH stijgt.
Bijniercortex produceert endogeen cortisol –> stijging PGF2alfa –> VC corpus luteum –> regressie –> daling progesteron –> stijging oestrogeen –> partus in gang gezet.
Evt. icm cloprostenol voor meer voorspelbare duur.

Nevenwerkingen: retentio secundinarum, metritis, daling fertiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nevenwerkingen glucocorticoïden

A
  • Immunosuppressief
  • Daling endogene cortisolsynthese
  • Laminitis Eq.
  • Redistributie vetten (naar abdomen, nek)
  • Moonface
  • Osteoporose
  • Verminderde wondheling
  • Makkelijk bloeduitstortingen die moeilijk genezen
  • Hypertensie
  • Spierverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

GM die LH en FSH activeren + indicaties

A

Gonadoreline, busereline, peforeli.

Indicaties:

  • Inductie ovulatie
  • Cysteuze ovariële follikels (COF) bij Bo –> injectie met GNRH doet follikels verder rijpen, daardoor ovulatie
  • Infertiliteit reu: FSH stimuleert sertolicel en daardoor spermatogenese, ICSH (interstitieel cel stimulerend hormoon zorgt voor meer testosteron

Pluset: combinatie van FSH en LH.
Indicaties: superovulatie Bo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Indicaties oestrogenen

A
  • Behandeling problemen geassocieerd met ovarihysterectomie (urine-incontinentie (2e keus), vaginitis)
  • Cervixdilatatie voor inductie partus/abortus
  • Groeipromotor bij Ru (verboden in Europa)

Ook voor andere doeleinden gebruikt, maar er zijn dan andere GM beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indicaties progestagenen

A
  • Hond en kat: anticonceptie (maar risico op endometritis en pyometra; beter steriliseren), uitstellen oestrus, prostaathypertrofie
  • Merrie: behandelen anoestrus of polyfolliculaire ovaria, onderdrukken oestrus
  • Rund samen met oestrogenen: behandelen anoestrus, behandelen COF, vnl. voor oestrussynchronisatie
  • Varken: oestrussynchronisatie
  • Schaap: bronstinductie en synchronisatie via vaginaal spiraal

Je mag enkel lokaal progestagenen geven bij nutsdieren, want vetmesteigenschappen.

17
Q

Aglepriston

A

Anti-progestageen, antagonist van de receptor. Verhindert niditatie en onderbreekt de dracht bij de hond tot 45 dagen –> teef gaat verwerpen.

18
Q

Wat is de belangrijkste indicatie voor androgenen bij de khd?

A

Eetluststimulatie bij anorectische patiënten.

19
Q

Noem 2 anti-androgenen, hun werking, indicatie en bijwerkingen.

A

Finasteride, osateron. Inhiberen 5alfa-reductase waardoor testosteron niet wordt omgezet tot dihydrotestosteron. Gebruikt bij beninge prostaathyperplasie van de reu, maar beter castreren. Bijwerkingen: eetlust neemt toe, fertiliteitsproblemen, gedragsveranderingen.

20
Q

Fysiologie van thyroïdhormonen

A

Hypothalamus –> TRH –> hypofyse –> TSH –> T3 en T4 (gevormd uit jood en tyrosine) –> in plasma binding aan thyroglobuline –> in de cel wordt T4 omgezet naar het meer actieve T3 –> stimuleren gentranscriptie (metabolisme stijgt, positief inotroop effect).

21
Q

Welk GM bij hypothyroïdie?

A

Levothyroxine

22
Q

Welk GM bij hyperthyroïdie?

A

Methimazole of thiamazole (beta-blokkers –> negatief inotroop)

23
Q

Oxytocine: effecten en indicaties

A

Effecten: contracties myometrium, ejectie melk uit alveolaire kanalen (zorgt niet voor melkproductie, dat doet prolactine).

Indicaties:

  • Inductie weeën
  • Postpartum bloedingen
  • Stimulatie lactatie !
  • Partusstimulatie bij de merrie !
  • Partusinductie bij varken samen met PGF2alfa
24
Q

Bespreek de vormen van diabetes.

A

Type 1: destructie beta-cellen pancreas –> insuline daalt –> glucose stijgt. Komt vnl. bij de hond voor, is immuungemedieerd of genetisch.

Type 2: bij hond en kat. Door:

  • Obesitas –> insulineresistentie –> glucose stijgt (bij kat is spontane remissie mogelijk)
  • Inactiviteit
  • Loopsheid teef/progestageen
  • Cushing/glucocorticoïd toediening
25
Q

Hoe behandel je diabetes?

A

Met (middel)langwerkende insulinepreparaten bij niet-gecompliceerde patiënten. Bij andere patiënten eerder kortwerkende humane preparaten. Na 3 d controleer je de plasmaspiegel bij de hond, want dan heb je pas de steady state bereikt (TDM = therapeutic drug monitoring). Je gaat voeding verdelen over 2 momenten. Patiënt strikt blijven opvolgen.

26
Q

Wat doe je bij overdosering van insuline?

A

Glucose IV of oraal toedienen (bijv. druivensuiker of honing).