economie Flashcards

1
Q

Wat betekent het begrip: schaarste?

A

De spanning tussen behoeften en middelen. vaak gebruikt als: er is weinig van iets ,een tekort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent het begrip: welvaart?

A

de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. vaak gemeten met: nationaal inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent het begrip: nationaal inkomen?

A

het totaal verdiende inkomen van een land in een jaar. dit bestaat uit een nominaal en reëel inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent het begrip: Nominaal nationaal inkomen?

A

het in geld uitgedrukte national inkomen. hierbij is geen rekening gehouden met inflatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent het begrip: Reëel nationaal inkomen?

A

het nationaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie. geeft aan in hoeverre de koopkracht is veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent het begrip: BBP Bruto binnelands product?

A

de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent het begrip: arbeidsdeling?

A

het opsplitsen van taken of arbeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

juist of onjuist: Een goed wordt minder gevraagd naarmate de prijs van het goed lager is.

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een goed wordt minder gevraagd naarmate de prijs van het goed hoger is.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prijselasticiteit: je rekent de formule uit en het antwoord is tussen de 0 en -1. wat zegt dit?

A

de prijs is inelastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de prijs van een bioscoopkaartje stijgt met 50%. hierdoor daalt de vraag met 40%. elastisch of inelastisch? Q:P

A

-40/50= -0,8. Relatief inelastisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de prijs van een dagje jeu de boulen stijgt met 30% waardoor de vraag daalt met 60%. Elastisch of inelastisch? Q:P

A

-60/30= -2 relatief elastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klassiek of Keynesiaans?: De recessie komt vanzelf goed door het prijs en rente mechanisme.

A

Klassiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klassiek of Keynesiaans?: de overheid moet actief ingrijpen bij een recessie.

A

Keynesiaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn alternatieve kosten?

A

zijn de kosten van een economische keuze uitgedrukt in termen van de beste gemiste kans: het waardeert de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief ten opzichte van de uiteindelijk genomen beslissing (Kiezen is verliezen). De winst die aan de hand van deze kosten wordt behaald, is de economische winst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn vaste kosten?

A

kosten die niet samenhangen met de productie omvang. deze kosten verenderen niet en moet je iedere x aantal tijd betalen. bij een auto: APK, verzekering, afschrijvingen

17
Q

wat zijn variabele kosten?

A

kosten die samenhangen met de productie omvang.

Bij een auto: brandstof, reparaties, onderhoud, nieuwe banden wanneer deze versleten zijn.

18
Q

wat zijn marginale kosten?

A

de kosten van de productie van een extra eenheid.

19
Q

wat zijn gemiddelde kosten?

A

de totale kosten gedeeld door het aantal geproduceerde eenheden.

20
Q

wat zijn totale kosten?

A

de opsomming van de vaste en variabele kosten.

21
Q

wat zijn niet-financiële kosten?

A

tijd, moeite, inspanning en energie als voorbeeld.

22
Q

wat zijn de private kosten?

A

voor degene die de beslissing neemt.

23
Q

wat zijn de externe kosten?

A

de kosten van beslissingen die niet ten laste liggen van degene die de beslissing neemt.

24
Q

wat zijn de maatschappelijke kosten?

A

de totale kosten die worden veroorzaakt door een beslissing. combinatie van de private kosten en de externe kosten.

25
Q

wat is de geleide loonpolitiek?

A

de rijksoverheid bemoeit zich met de loonvorming. de overheid bepaalt welke mederwerkers welk loon verdienen.

26
Q

wanneer werd de geleide loonpolitiek gebruikt?

A

tijdens de wederopbouw na de tweede wereldoorlog.

27
Q

wat was het effect van de lage lonen door de geleide loon politiek met betrekking tot de werkloosheid?

A

de lonen waren laag waardoor werkgevers meer mensen aan konden nemen. hierdoor werd de werkloosheid lager.

28
Q

door de geleide loonpolitiek werd inflatie voorkomen. de prijs van de gulden bleef tijdelijk gelijk tenopzichte van de waarde stijging van munten van andere landen. wat was het effect hiervan op de internationale arbeidspositie?

A

de internationale arbeidspositie verbeterde door een stijging van de export in nederland. er was vraag naar de goedkope productie goederen van nederland waardoor er meer geld nederland binnen kwam door de export.

29
Q

Wat is de WIG?

A

het verchil tussen de loonkosten voor een werkgever en het nettoloon wat de werknemer ontvangt. Wig bestaat uit sociale premies werkgeversdeel + sociale werknemersdeel + loonbelasting.

30
Q

uit welke drie onderdelen bestaat de WIG?

A

Sociale premies werkgeversdeel
Sociale premies werknemersdeel
Loonbelasting.

31
Q

wat betekend de hollandse ziekte?

A

ontdekking van aardgas in Slochteren waarvan een groot deel aan het buitenland is verkocht. de waarde van de gulden steeg door de verkoop van dit aardgas waardoor de concurrentie positie verslechterde.(nederland werd te duur.)

32
Q

waarom daalde de export van nederland na de ontdekking van aardgas in Slochteren?

A

de koers van de gulden was hoger waardoor voor andere landen de nederlandse producten te duur werden. het gevolg hiervan was minder export.

33
Q

Wie zaten om de tafel bij het Poldermodel?

A

Werkgevers, Werknemers en de overheid.

ze praatte over arbeidsvoorwaarde en lonen

34
Q

wat was het doel van het Poldermodel?

A

de werkloosheid te laten dalen