EBP literatuur H4 Flashcards
Obervationeel onderzoek
indien de vraagstelling is gericht op het ontstaan of beloop van een ziekte
(gerandomiseerd) experimenteel onderzoek
indien de onderzoeksvraag is gericht op de effectiviteit van interventies.
Cohortonderzoek
Speciale voor van observationeel onderzoek, waarbij een groep mensen (cohort) in de tijd wordt gevolgd.
Belangrijke aspecten:
- Adequate selectie en goede afbakening van de onderzoekspopulatie
- Exposiemeting
- Follow-up meting
Ongeschikt voor: bestuderen van zeldzame ziekte (veel mensen volgen maar weinig ziektegevallen vinden)
Geschikt voor: bestuderen zeldzame explosiefactoren (kunnen geselecteerd worden)
Confounding in cohortonderzoek
een vertekening van het empirisch gevonden verband tussen een bepaalde risicofactor en het ontstaan van de bestudeerde aandoening door een of meer andere risicofactoren.
Voordelen cohortonderzoek
- natuurlijke gang van zaken wordt gevolgd (prospectief, factoren worden gemeten voordat de klacht is opgetreden)
- Metingen op individueel niveau, precies vaststellen wie zijn blootgesteld en wie klachten kregen
Beperkingen cohort onderzoek
- De onderzoeker moet eerst een goede indruk hebben van de factoren die van belang zijn voor de klachten
- Bepalen van de follow-up is vaak een probleem, hoe lang moet het onderzoek duren?
Patiëntcontrole onderzoek
In plaats van gezonde mensen in de tijd te volgen (prospectief) beginnen de onderzoekers met patiënten met lage-rugklachten en gaan dan ‘terug in de tijd’ om de mogelijke risico factoren in kaart te brengen (retrospectief)
Voordelen: sneller en goedkoper dan cohortonderzoek
Nadelen: risicofactoren die subjectief worden gemeten en die mogelijk ook weer onder invloed staan van de ziekte zelf zijn moeilijk in kaart te brengen
Experimenteel onderzoek
type vraagstelling met als uitgangspunt de effectiviteit van therapie (in plaats van gericht op factoren die een rol spelen bij het ontstaan van de klachten)
Pre-experimenteel
Bij mensen die een bekaadde therapie krijgen het verloop van de klachten bestuderen, zonder controlegroep. Beginsituatie wordt goed vastgelegd en vervolgens wordt de situatie na afloop van de therapie beschreven. Het verloop kan echter niet enkel worden toegeschreven aan de therapie (door ontbreken controlegroep). Ook kan door meetfouten worden gesuggereerd dat een effect optreedt dat er in werkelijkheid er niet is.
Quasi-experimenteel
Hier wordt hetzelfde gedaan, maar dan met een controlegroep die geen interventie krijgt. Het is in dit type onderzoek vaan onduidelijk welke procedure verantwoordelijk is voor het feit dat sommige patiënten therapie krijgen en andere niet (‘quasi’). Mogelijk zijn aan het begin van het onderzoek de twee groepen dan niet echt vergelijkbaar
Gerandomiseerd experimenteel
Geschikt om bv de effectiviteit van fysiotherapie te vergelijken met een behandeling bij de huisarts. De geschikte mensen moeten meedoen aan het onderzoek, die door middel van een randomisatieprocedure in een van de groepen worden geplaatst. De groepen zijn vergelijkbaar en na de interventie wordt het effect van beide behandelingen geëvalueerd aan de hand van van tevoren gekozen meetinstrumenten. Om de effecten op langere tijd te kunnen onderzoeken volgt meestal na enige maanden (afhankelijk van de vraagstelling) een follow-up