Dutch Verbs Flashcards
Crash
Neerstorten
Imitate
Nadoen
Guess
Raden
Save (come to the rescue)
Redden
Resolve
Oplossen
Swear by
Zweren
Translate
Vertalen
Support
Steunen
Be possible
Lukken
To spy / cheat
Spieken
Lead
Leiden
Refresh
Verversen
Lock
Sluiten
Annoy
Ergeren
Crave
Snakken
Undervalue
Onderwaarden
Recognise
Onderkennen
Amount to
Bedragen
Offer
Aanbieden
Walk into / hit against / collide
Aanbotsen
Indicate
Aangeven
Point out
Aanwijzen
Insist
Aandringen
Look at
Aankijken
See how it goes
Afkijken
Register
Aanmelden
Assume
Aannemen
Tackle (not football)
Aanpakken
To take something off someone
Afpakken
Connect
Aansluiten
Lock up
Afsluiten
Get dressed
Aankleden
Undress
Uitkleden
Adjust to a situation or to try
Aanpassen
Try clothes on or pay attention
Aantrekken
To take off clothes you have just tried on
Uittrekken
Wank x2
Aftrekken
Rukken
Arrive
Aankomen
To get rid of something or come off something
Afkomen
Arriving by walking
Aanlopen
To see how something will go
Aflopen
To be affected / turn on
Aandoen
Turn off
Uitdoen
To touch someone
Aanraken
To approach by car
Aanrijden
To bump something against something
Aanstoten
To hit something against
Tegenstoten
To wine (hypercondryact)
Aanstellen
To make an application
Aanvragen (doen)
Announce
Aankondigen
Support / cheer on
Aanmoedigen
Urge
Aansporen (van/om/tot)
To hitch on
Aanhaken
To unhook / uncouple
Afhaken
Propose
Aanzoeken
Come across (bump into, things and people)
Aantreffen
To cut
Aansnijden
Exaggerate / over-colour
Aandikken
To pet
Aaien
Hesitate
Aarzelen
Amuse
Amuseren (met)
Cancel
Annuleren
Answer
Antwoorden (op)
Assimilate
Assimileren
Advise
Adviseren
Stay back
Achteraanblijven
Sit at the back
Achteraanzitten
Find out
Achterhalen
Imitate someone
Achternadoen
Dry off
Afdrogen
Cut off (behaviour)
Afkappen
Distract
Afleiden
Cool down
Afkoelen
Kick off
Aftrappen
Meet or agree
Afspreken (met/bij) of (dat)
Cross off
Afvinken
Wonder / consider / ask yourself
Afvragen
Wait and see
Afwachten
Do the dishes
Afwassen
Weigh up
Afwegen
Put off (an appointment)
Afzetten
Turn on (an appliance)
Aanzetten
Turn off
Uitzetten
Cancel an appointment
Afzeggen
Finish something
Afmaken
Lose weight
Afvallen
To have regret
Berouwen hebben van
Possessed to behave
Bezielden
Fool someone
Belazeren
Disadvantage
Benadelen
Begin
Beginnen (aan)
To be annoyed / so annoying
Baalen
Blabber
Babbelen
Bake
Bakken
Burst
Barsten
Blow
Blazen
Keep up
Bijhouden
Catch up chatting
Bijkletsen
Recover / chill
Bijkomen
Bite
Bijten
Enter / penetrate
Binnendringen
Turn out
Blijken
Stay
Blijven
Block
Blokkeren
Build
Bouwen
Roar
Brullen
Bend over
Bukken
Order (for the table)
Bestellen
Move
Bewegen
Visit
Bezoeken
Enter
Binnenkomen
Burn
Branden
Break
Breken
Bring
Brengen
Bend
Buigen
Browse
Bladeren
Contain or concern
Betreffen
To be pregnant or a place suit you
Bevallen
To obstruct
Belemmeren
To go off
Bederven
To threaten
Bedreigen
Complain
Beklagen (over)
Think of something
Bedenken
Mean / clarify
Bedoelen
Control
Beheersen
Manage
Beheren
Determine
Bepalen
Influence
Beïnvloeden
Invest x2
Beleggen
Investeren
Achieve
Bereiken
Decide
Beslissen
Dedicate time
Besteden
Govern
Besturen
Pay
Betalen
Involve / include / concern
Betreffen
Affirm / validate
Bevestigen
Describe
Beschrijven
Process (take time to)
Bewerken
Think of
Bedenken
Offer
Bieden
Pray
Bidden
Prove
Bewijzen
Keep safe
Bewaren
Find oneself
Bevinden
Get caught (in the act)
Betrappen (op)
Extinguish
Blussen
Include / involve
Betrekken
Signify
Betekenen
Handle
Behandelen
Exist
Bestaan
Protect
Beschermen (van)
Emphasise
Benadrukken
Save (money or time)
Besparen
Experience
Beleven
Call (phone)
Bellen
Grope
Betasten
Answer (back)
Beantwoorden
Understand
Begrijpen
Preserve (things)
Behouden
Make yourself known or famous
Bekendmaken
Confess
Bekennen
Look at / review
Bekijken
Promise
Beloven
Judge
Beoordelen
Limit (certain)
Beperken
Visit
Bezoeken
Bleep
Bliepen
Chill
Chillen
Claim
Claimen
Communicate
Communiceren
Compliment
Complimenteren
Compute
Computeren
Condone
Condoleren
Compromise
Comprimeren
Conform
Conformeren
Note
Constateren
Coordinate
Coördineren
Cultivate
Cultiveren
Control / monitor
Controleren
Concentrate
Concentreren (op)
Clash
Clashen
Thank
Danken (an)
Keep walking
Doorlopen
Keep going
Doorgaan
Insist (get through)
Doordringen
Dance
Dansen
Share
Delen
Think
Denken (naar/aan)
Do
Doen
Push closed
Dichtdrukken
Stick closed
Dichtplakken
Get through
Doorbrengen
Realise (do you understand)
Doorhebben
Get through (a period)
Doorkomen
See through
Doorzien
Shower
Douchen
Turn
Draaien
Push
Duwen
Drink
Drinken
Dare
Durven
Decline
Dalen
Conduct
Drijven
Cover (a table)
Dekken
Degrade
Degraderen
Figure out through investigation
Dokteren (uit te)
Interpret
Duiden
Dim
Dimmen
Press
Drukken
Dive / duck
Duiken
Last
Duren
Close (a door or window)
Dichtdoen
Slam closed
Dichtslaan
Serve
Dienen
Document
Documenteren
Wander (without direction)
Dwalen
Insist
Dringen
Force
Dwingen
Dream
Dromen
Emigrate
Emigreren
Recognise (someone or something)
Herkennen
Eat
Eten
Bike
Fietsen
Whistle
Fluiten
Whisper
Fluisteren
Function
Functioneren
Look like - physical
Eruitzien
Find out
Erachter te komen
Focus
Focussen
To end
Eindigen (met)
Use
Gebruiken
Believe
Geloven
Shine
Glimmen
Approve
Goedkeuren
Get along with or approve
Goedvinden
Grab / grasp
Grijpen
Get caught
Gesnapten (zijn)
Border
Grenzen (aan)
Grow
Groeien
Scream / Schriek
Gieren
Snatch
Grissen
Go
Gaan
Happen
Gebeuren
Behave
Gedragen
Count (towards)
Gelden
Enjoy
Genieten
Give
Geven
Smile
Glimlachen
Slide through
Glippen
Throw
Gooien
Dig
Graven
Greet
Groeten
Grant
Gunnen
Slide
Glijden
Rush
Haarsten
Get / fetch
Halen
Hang
Hangen
Hate
Haten
Help
Helpen
Repeat
Herhalen
Remember (something)
Herinneren
Reread
Herlezen
Recover / restore (a person)
Herstellen
Remarry
Hertrouwen
Reform
Hervormen
See again
Herzien
Have
Hebben
To be called
Heten
Resume
Hervatten
Cough
Hoesten
Have to
Hoeven
Hear / belong
Horen
Keep / hold / love
Houden
Keep (less literal)
Houwen
Cry
Huilen
Hire
Huren
Rule
Heersen
Hope
Hopen
Reuse
Herbruiken
Lift oneself (literally)
Hijsen (zichzelf)
Imitate
Imiteren
Immigrate
Immigreren
Import
Importeren
Breathe in
Inademen
Inform
Informeren
Hand in
Inleveren
Frame (literally)
Inlijsten
Enable
Inschakelen
Rub in
Insmeren
Interest
Interesseren
Hunt
Jagen
Collapse
Instorten
Go in
Ingaan
Give in
Ingeven
Overtake
Inhalen
Entail
Inhouden
Warm up (practice)
Inkomen
Let in
Inlaten
Initiate / preface
Inleiden
Take in
Innemen
Sign in
Inschrijven
Sleep in
Inslapen
Board (a train)
Instappen
Settle in x2
Instellen / installeren
Play cards
Kaarten
Calm
Kalmeren
Cut it out
Kappen
Know someone or stuff
Kennen
Bicker
Kibbelen
Choose
Kiezen
Look
Kijken (naar)
Pinch
Klemmen
Climb
Klimmen
Popping / banging
Knallen
Cuddle
Knuffelen
Craft (things)
Knutselen
Cook
Koken
Come
Komen
Buy
Kopen
Screech
Krijsen
Groan
Kreunen
Cross
Kruisen
Crawl
Kruipen
Knock
Kloppen
Sound
Klinken
Complain
Klagen
Get to know someone / introduce yourself
Kennismaken
Chew
Kauwen
Clap
Klappen
Make a mess x2
Knoeien
Klooien
Tickle
Kietelen
Babble
Lallen
Land
Landen
Let / let’s
Laten
Empty (a bath)
Leeglopen
Legalise
Legaliseren
Empty
Legen
Empty
Lay something
Leggen
Legitimise
Legitimeren
Lead
Leiden
Learn
Leren
Let (something or something)
Letten
Lean
Leunen
Live (alive / live you life)
Leven
Read
Lezen
Lie (to someone)
Liegen
Glue
Lijmen
Lie down
Liggen
Suffer
Lijden
Seem(s) like
Lijken
Lurk / peak
Loeren
Walk
Lopen
Listen
Luisteren
Talk nonsense
Lullen
Lunch
Lunchen
Stay at someone’s
Logeren
Mow
Maaien
Like (someone)
Magen
Bring with you
Meebrengen
Experience more literal
Meemaken
Turn out for the better
Meevallen
Report
Melden
Manage (simple)
Menageren
Mean
Menen
Notice
Merken
Mix
Mengen
Misuse
Misbruiken
Mishandle
Mishandelen