Domein C Verhouding Flashcards

1
Q

law

Toepassen verhouding:

A
  1. De manier waarom mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron over welk onderscheid of verschil tussen mensen het gaat.

  1. …en de manier waarop samenlevingen vormgeven aan deze verschillen.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron hoe er wordt vormgegeven aan deze verschillen.

  1. Het verwijst ook naar de onderlinge betrekkingen tussen staten.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron welke staten met elkaar omgaan en hoe de betrekkingen tussen deze staten eruitzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Toepassen sociale ongelijkheid:

A
  1. Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron uitleggen over welk verschil het gaat.

  1. …consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron dat dit verschil een consequentie heeft.

  1. …en leiden tot:
    - een ongelijke waardering van schaarse en hooggewaardeerde zaken
    - van waardering
    - en behandeling

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wat die consequentie is. Gaat om een verschil in beloning (hooggewaardeerde zaak) of discriminatie (behandeling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Toepassen macht:

A
  1. Het vermogen om hulpbronnen in te zetten…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron over welke hulpbron het gaat.

  1. …om bepaalde doelstellingen te bereiken…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron welke doelstelling je kunt bereiken dankzij deze hulpbron.

  1. …en de handelingsmogelijkheden van andere te beperken of te vergroten.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wat de gevolgen voor de handelingsmogelijkheden van anderen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Toepassen gezag:

A
  1. Macht…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wie er macht heeft.

  1. …die als legitiem wordt beschouwd.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron waaraan je kunt zien of iemands macht geaccepteerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Toepassen samenwerking:

A
  1. Het proces waarbij individuen, groepen en/of staten relaties vormen…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wie er relaties vormen met elkaar.

  1. …om hun handelen op elkaar af te stemmen….

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron hoe ze hun handelen op elkaar afstemmen door bijvoorbeeld afspraken of een taakverdeling te maken.

  1. …voor een gemeenschappelijk doel.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wat hiervan het gemeenschappelijke doel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Toepassen conflict:

A
  1. Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron wie (individuen/groepen/staten) er conflict hebben met elkaar.

  1. …elkaar tegenwerken…

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron hoe ze elkaar tegenwerken.

  1. …om de eigen doelen te bereiken.

In je antwoord: uitleggen met behulp van de bron welke doelen hier met elkaar botsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

**Vier soorten ongelijkheid:

A
  1. Ongelijke verdeling van economische hulpbronnen, zoals geld en bezit. Dit kunnen ook schaarse en hooggewaardeerde consumptiegoederen zijn of het inkomen dat iemand verdient en het vermogen dat iemand bezit. Opleiding en beroepservaring worden eveneens tot de economische hulpbronnen gerekend omdat men door opleiding en ervaring kan werken en geld verdienen;
  2. Ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen, zoals je netwerk;
  3. Ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen, zoals status en aanzien. Terwijl geld en bezit tastbaar en telbaar zijn, is iemands status niet zo makkelijk in een getal uit te drukken. Toch hebben verschillen in status en aanzien grote gevolgen voor waardering en behandeling van personen op grond van hun maatschappelijke positie en leefstijl.
  4. Ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen, zoals macht en gezag. Dit kunnen middelen zijn om een bepaald gedrag van anderen af te dwingen, bijvoorbeeld fysieke (zoals militaire) of juridische dwangmiddelen;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vijf theorieën over het gedrag van nationale staten:

A
  1. Realisme
  2. Liberalisme
  3. Marxisme
  4. Constructivisme
  5. Politieke psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vijf theorieën over het gedrag van nationale staten:

A
  1. Realisme
  2. Liberalisme
  3. Marxisme
  4. Constructivisme
  5. Politieke psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Realisme:

A

ANALYSE: Staten voeren een machtsstrijd om voortbestaan. Conflictdreiging is de standaardsituatie in internationale betrekkingen. Staten streven eigen belang na en dat kan het beste door macht te vergroten: 1. Militaire macht 2. Hulpbronnen 3. Informatie

FOCUS OP: Conflict en macht. Vrede kan alleen door een machtsevenwicht of door een hele sterke staat (hegemon) die vrede tussen kleine staten afdwingt. Kijkt vooral naar militaire macht.

ADVIES: Vergroting van macht. Buitenlandse politiek moet uit eigenbelang bestaan en niet uit waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vrede ontstaat volgens de realisten in drie gevallen:

A
  1. Als staten elkaar voldoende vertrouwen.
  2. Als er een hegemonie is van één dominante grootmacht.
  3. Als er sprake is van een machtsevenwicht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veiligheidsdilemma van nationale staten:

A

Vooral geformuleerd door aanhangers van de realistische theorie.

In een anarchistische wereld waarin niemand te vertrouwen is, moet iedere staat voor zijn eigen veiligheid zorgen.

  1. Het veiligheidsdilemma houdt allereerst in dat staten zich steeds meer gaan bewapenen om voor hun eigen veiligheid te zorgen. Buurstaten ervaren dat als een bedreiging en gaan zich ook bewapenen waardoor bij anderen de onveiligheidgevoelens toenemen, zodat zij op hun beurt weer een nog grotere bewapeningsinspanning gaan leveren.
  2. Het veiligheidsdilemma houdt vervolgens in dat de bewapeningshandelingen van staten om voor de eigen veiligheid te zorgen, juist ongewenste uitwerkingen voor de veiligheid hebben. Wel of niet bewapenen heeft voor de betrokken staten in beide gevallen ongewenste effecten op de veiligheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Liberalisme:

A

ANALYSE: Staten hebben gemeenschappelijke belangen. Gemeenschappelijke belangen –> wederzijdse afhankelijkheid = interdependentie.
Interdependentie zorgt voor minder conflicten

FOCUS OP: Samenwerking, binding en instituties. Kijkt naar meer dan alleen militaire macht. Ook politiek gezag, internationale organisaties en economische banden zijn belangrijk.

ADVIES: Meer internationaal recht waar meer landen zich aan houden. Versterking gezag van instituties en instellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschillen tussen realisme en liberalisme:

A

KERNCONCEPT:
R: Conflict (en tegenstellingen)
L: Samenwerking (en interdependentie)

MACHT:
R: Militaire macht
VERSUS
L: Belangen: Economie/Technologie/Ecologie

BELANGEN:
R: Landsbelang
VERSUS
L: Groepen met deelbelangen

MACHT VAN DE STAAT:
R: Staten
VERSUS:
L: Staten + Bedrijven + NGO’s + Organisaties + Internationaal recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Marxisme:

A

ANALYSE: Een systeem waarin rijken de armen uitbuiten: bedrijven en elite buiten armen in binnen- en buitenland uit.

FOCUS OP: Machtsverhouding en verschil arm-rijk (Noord-Zuid). Sociale ongelijkheid binnen en tussen landen.

ADVIES: Verkleinen sociale ongelijkheid binnen en tussen staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal constructivisme:

A

ANALYSE: Een fysieke en sociale wereld en een beeld van de fysieke en sociale wereld. Het beeld van de fysieke wereld bestaat uit de betekenissen die mensen geven aan de fysieke en sociale wereld.

FOCUS OP: Cultuur, socialisatie en beelden, zoals vijandbeelden.

ADVIES: Vijandbeelden verminderen en bewust zijn van de invloed van framing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Politieke psychologie:

A

ANALYSE: Een verzameling van staten die in hun gedrag gestuurd worden door (groepen) leiders.

FOCUS OP: Groepsgedrag en psychologie van leiders.

ADVIES: De rede laten overheersen door mechanismen die groupthink , tunnelvisie en andere irrationele processen verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Die manieren om macht te meten:

A
  1. De besluitvormingsmethode
  2. De positiemethode
  3. Het inventariseren van machtsbronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De besluitvormingsmethode:

A

Macht is het invloed hebben op de de uitkomst van besluitvormingsprocessen.

Als uit de analyse komt iemand door zijn inbreng veel invloed heeft op het verloop en de uitkomst dan is die persoon machtig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De positiemethode:

A

De focus ligt op de verschillende posities die staten hebben bij internationale organisaties.
Wie mag in welk netwerk meepraten en invloed hebben?

Het gaat niet om het verloop of de uitkomst van het besluitvormingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Machtsbronnen:

A
  1. Economische bronnen (schaarse middelen)
  2. Cognitieve bronnen (waardevolle kennis)
  3. Politieke machtsbronnen (middelen tot legitiem uitoefenen dwang)
  4. Affectieve machtsbronnen (vermogen emotioneel te binden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Interstatelijk en intrastatelijke conflicten:

A

Interstatelijk = tussen staten

Intrastatelijk = binnen staten

In veel van die intrastatelijke conflicten erkent tenminste één van de partijen de overheid niet of is er geen functionerende overheid die het geweldsmonopolie kan handhaven.

Deze intrastatelijke conflicten beperken zich als gevolg van globalisering niet tot het nationale toneel en hebben vaak een uitermate internationaal karakter. Oppositie- en rebellenbewegingen zijn vaak afhankelijk van het buitenland voor financiële steun, wapens en veilige schuilplaatsen. Door de globalisering wordt het steeds makkelijker via een internationaal netwerk te opereren. Deze conflicten hebben door de toegenomen internationale interdependentie ook gevolgen voor de rest van de wereld, denk bijvoorbeeld aan migratiestromen of de dreiging van terrorisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Samenwerking kan ontstaan door:

A
  1. Vrijwillig gebeuren (gedeelde waarden)
  2. Omdat mensen/groepen/landen op elkaar aangewezen zijn (gedeelde belangen)
  3. Door dwang ontstaan (machtsuitoefening)
24
Q

Voor het slagen van effectieve samenwerking is nodig:

A
  1. Onderling vertrouwen en wederzijdse acceptatie
  2. Compromisbereidheid (geven en nemen, inleveren deel van de eigen autonomie)
25
Q

Harmoniemodel:

A

Nadruk op overlegcultuur en het bereiken van consensus en overeenstemming.

26
Q

Conflictmodel:

A

Groepen en organisatie werpen de eigen doelen en belangen in de strijd en proberen anderen te overtuigen van hun gelijk. Komen ze niet tot een compromis dan kunnen ze ervoor kiezen om nog zwaardere machtsmiddelen in te zetten.

27
Q

Statensysteem:

A

Het statensysteem is de regeling van de onderlinge verhoudingen tussen staten.

28
Q

** De staat is een interne soevereine macht (interne soevereiniteit) omdat die:

A

1 Als het hoogste gezag regeert over een groep mensen;
2. binnen een bepaald grondgebied valt;
3. en daarbij het geweldsmonopolie en belastingmonopolie bezit.

29
Q

Externe soevereiniteit

A

De erkenning van het hoogste gezag over de inwoners van dat territorium (=interne soevereiniteit) door andere staten. Gevolg daarvan is dat de staat niet ondergeschikt is aan het gezag van andere staten.

30
Q

Kenmerken van een fragiele staat

A

Vijf kenmerken:
1. Heerst niet over een bevolking;
2. Beheerst het grondgebied niet;
3. Op dat grondgebied niet beschikt over een geweldsmonopolie;
4. Niet in staat om de interne rechtsorde te handhaven;
5. Bestuurlijke openbare diensten kunnen niet meer worden geleverd.

Twee kenmerken:
1. Is vaak niet bij machte (grote delen van) zijn grondgebied te beheersen (kenmerk 2), noch de veiligheid van zijn burgers te garanderen (kenmerk 1), omdat het monopolie op het gebruik van geweld verloren heeft (kenmerk 3). Daardoor is zo’n staat niet langer in staat de interne rechtsorde te handhaven (kenmerk 4);
2. Kan zijn bevolking geen openbare diensten meer leveren noch de voorwaarden daartoe scheppen (kenmerk 5)

31
Q

Uitgangspunt van het internationaal recht:

A

Het internationaal recht is gebaseerd op soevereiniteit van staten. Uitgangspunt van het internationaal recht is dat staten zelf moeten instemmen met de regels die hen binden.

Twee opmerkingen:
1. Het besluit om lid te worden van het Internationaal Strafhof of om de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof te aanvaarden wordt door staten niet zomaar genomen en heeft ook effecten voor die staten.
2. Door de toename van het aantal internationale afspraken op een steeds groter aantal terreinen wordt het statensysteem meer gereguleerd. Het internationaal recht leidt dan ook tot beperkingen van de soevereiniteit van staten.

32
Q

Het internationaal recht leidt dan ook tot beperkingen van de soevereiniteit van staten:

A
  1. Met de opkomst van de rechten van de mens en de ontwikkeling van het internationaal strafrecht heeft ook het individu een rol gekregen in het internationaal recht. Een individu kan zich beroepen op internationaal recht (bijvoorbeeld het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens) en kan worden aangeklaagd op basis van het internationaal strafrecht.
  2. Internationale organisaties nemen steeds meer wetgevende en regulerende taken van staten over of krijgen zelfstandig nieuwe taken op dat terrein. Afgezien van de Europese Unie, is de Verenigde Naties het meest voor de hand liggende voorbeeld. De VN is nog steeds zeer terughoudend in het zich bemoeien
    met zaken die zich binnen de staten afspelen, maar het non-interventiebeginsel heeft zijn onaantastbaarheid verloren. De VN-Veiligheidsraad staat soms gebruik van geweld tegen een land toe om humanitaire redenen. Daarnaast kan de Veiligheidsraad problemen als een burgeroorlog of een vluchtelingenstroom tegenwoordig beschouwen als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid wat ingrijpen in een land mogelijk maakt.
  3. Rechtsgeschillen tussen staten worden o.a. door het Internationaal Gerechtshof of het Europese Hof van Justitie beslecht.
33
Q

** Samenwerking tussen landen:

A

Twee = Bilateraal

Meer dan twee = Multilateraal

Multilaterale samenwerking kan weer onderscheiden worden in: intergouvernementeel en supranationaal

34
Q

Samenwerking tussen staten en niet-statelijke actoren:

A

Statelijke actoren = Intergouvernementeel

Niet statelijke actoren = Non-gouvernementeel

35
Q

Verschil tussen supranationaal en intergouvernementeel?

A

Supranationaal: staten staan een deel van hun autonomie (soevereiniteit) af aan een overkoepelend orgaan dat beslissingen mag nemen waar de landen zich vervolgens aan moeten houden.

Intergouvernementeel: staten werken samen (in een overkoepelend orgaan), maar ze dragen geen macht over aan dat overkoepelende orgaan om besluiten te nemen waar de landen zich vervolgens aan moeten houden.

36
Q

Drie wijzen van besluitvorming:

A
  1. Unanimiteit
  2. Gewone meerderheid (2/3 of de helft +1)
  3. Gekwalificeerde meerderheid (de meerderheid voldoet aan bepaalde eisen: bijv. minimaal 55% van de lidstaten met minimaal 65% van de inwoners van de EU moet voor zijn)
37
Q

Er is een relatie tussen de wijze van besluitvorming en supranationale of gouvernementele samenwerking:

A

Intergouvernementeel: vaak unaniem. Staten behouden hun eigen soevereiniteit. Staten kunnen niet tegen hun wil in gebonden worden door besluiten van een intergouvernementele organisatie.

Supranationaal: vaak gekwalificeerde meerderheid. Staten geven (een deel van) hun soevereiniteit op. Weliswaar behouden de lidstaten in een supranationale organisatie in naam hun soevereiniteit, er kunnen op supranationaal niveau bij meerderheid beslissingen genomen, die een lidstaat vervolgens tegen de eigen wil in moet volgen of uitvoeren. Het enige alternatief is zich terugtrekken uit het supranationale verband, waardoor de volledige soevereiniteit ook weer praktisch in werking treedt.

38
Q

Voorbeelden van multilaterale vormen van intergouvernementele samenwerking:

A
  1. Verenigde Naties (VN)
  2. Internationaal Monetair Fonds (IMF)
  3. Wereldbank
  4. Wereldhandelsorganisatie
39
Q

Algemene vergadering van de VN:

A
  1. Alle lidstaten van de VN zijn lid.
  2. De algemene vergadering kan resoluties aannemen.
  3. De algemene vergadering kan de uitvoering van resoluties niet afdwingen.
40
Q

VN-veiligheidsraad:

A
  1. De veiligheidsraad heeft 15 leden. (5 permanent (VS, VK, Rusland, Frankrijk en China) en 10 tijdelijk)
  2. De veiligheidsraad kan resoluties afdwingen.
  3. De veiligheidsraad kan sancties (boycot of embargo) opleggen.
  4. De veiligheidsraad kan militaire geweldsmiddelen inzetten.
  5. De veiligheidsraad kan de externe soevereiniteit van staten aantasten.
41
Q

Voorbeeld van multilaterale supranationale samenwerking:

A

De Europese Unie (EU)

Let op: er vindt soms ook intergouvernementele besluitvorming op basis van unanimiteit plaats binnen de EU.

42
Q

Doelen van de EU:

A
  1. Vrede (intern) bewaren

2. Welvaart bevorderen

43
Q

Europese Raad:

A

Vergadering (vier maal per jaar) van regeringsleiders van de EU-lidstaten.

De Europese Raad bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van de EU. De Europese Raad is de enige instellingen die EU-verdragen (Een EU-verdrag is een bindende overeenkomst tussen de lidstaten. Het definieert de doelstellingen van de EU, de regels voor de EU-instellingen, het besluitvormingsproces en de betrekkingen tussen de EU en haar lidstaten.) kan aanpassen of wijzigen.

Besluiten op basis van consensus. Consensus wil zeggen dat een voorstel alleen aangenomen kan worden wanneer alle lidstaten het eens zijn. Er wordt niet gestemd, maar overlegd tot iedereen het met het voorstel eens is.

44
Q

Raad van de Europese Unie:

A

In deze instelling van de Europese Unie (kortweg ‘de Raad van Ministers’ of nog korter ‘de Raad’ genoemd) zijn de regeringen van de 27 lidstaten van de EU vertegenwoordigd.

De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit. Dit houdt in dat de Raad zijn goedkeuring moet geven aan elk wetsvoorstel van de Europese Commissie en aan elke voorgestelde EU-begroting. Nationale regeringen kunnen dus via de Raad invloed uitoefenen in de EU.

De Raad vergadert in wisselende samenstelling, afhankelijk van het beleidsterrein waarover gesproken wordt. Zo zullen bijvoorbeeld, als het over landbouw gaat, de 27 ministers voor Landbouw aan de vergadering deelnemen en spreken we van de Landbouwraad. Voor economische en financiële onderwerpen kennen we de Ecofin-Raad, voor het milieu de Milieuraad enzovoort.

Besluiten op basis van een gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit.

45
Q

Europese Commissie:

A

Het ‘dagelijks bestuur’ van de EU. De leden van de Europese Commissie worden ‘Eurocommissarissen’ genoemd. Elke Eurocommissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsgebieden.

Taken: de Europese Commissie is onafhankelijk van de nationale regeringen en doet voorstellen voor nieuwe Europese wetgeving die ze indient bij het Europees Parlement en de Raad. Na goedkeuring door deze twee instellingen is de
Europese Commissie verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetgeving.

Momenteel zijn er 27 Eurocommissarissen, voor elke lidstaat één. De Eurocommissarissen moeten het belang van de Europese Unie als geheel behartigen, niet dat van hun eigen land.

46
Q

Europees Parlement

A

Het Europees Parlement (EP) vertegenwoordigt ruim 450 miljoen Europeanen en bestaat momenteel uit 705 afgevaardigden (inclusief voorzitter). Nederland heeft 29 zetels in het Europees Parlement. Het Europees Parlement wordt geacht een stem te geven aan de volkeren van de 27 landen die aan de Unie deelnemen, en vooral te letten op het belang van de Unie in zijn geheel.

Drie belangrijke taken:
1. Wetgeving: het vaststellen van Europese wetten, samen met de Raad van de Europese Unie (op sommige terreinen heeft het parlement meer invloed; op andere minder)

  1. Begroting: het vaststellen van het budget van de Europese Unie, samen met de Raad van ministers
  2. Controle: het Europees Parlement controleert de activiteiten van de Europese Unie
47
Q

Er is ook een relatie tussen de wijze van besluitvorming en de mate van representativiteit van de besluitvorming:

A

Stemmen in het Europees Parlement (EP) kan met een gewone meerderheid omdat elke vertegenwoordiger in het EP is gekozen op basis van ongeveer evenveel inwoners. Ja, er zijn grote verschillen maar de basis is ‘one man, one vote’. Het EP vertegenwoordigd alle Europese volken en is dus redelijk representatief voor alle burgers van de Europese lidstaten.

Stemmen in de Raad van de Europese Unie moet wel rekening houden met het feit dat elk raadslid één lidstaat vertegenwoordigd en niet rechtstreeks door het volk is gekozen. Bovendien zijn de lidstaten zeer verschillend qua grootte. Een gewone stemprocedure zou dan ook geen recht doen aan de standpunten van alle burgers van de Europese lidstaten. Een lage representativiteit dwingt tot een complexere procedure om toch wat representatiever te zijn.

48
Q

Twee theorieën geven een verklaring voor de verschillen in ontwikkeling tussen rijke landen en ontwikkelingslanden:

A
  1. Evolutionistische theorieën
  2. Afhankelijkheidstheorieën
49
Q

**Evolutionistische theorieën

A

Uitgangspunt: Volgens evolutionistische theorieën ontwikkelen staten zich volgens een patroon van geleidelijkheid. Arme staten moeten nog een ontwikkelingsweg gaan die door de rijke staten al is afgelegd, zij moeten nog moderniseren. Onderontwikkeling is “een fase achterlopen” in vergelijking met de ontwikkelde staten.

Tradities maken economische groei lastiger omdat marktwerking en handel geen kans krijgen binnen traditionele economische en sociale verhoudingen. Door deze en andere interne factoren (onder andere bestuur, opleiding, infrastructuur) te moderniseren kan de economie volwassen worden en wordt massaconsumptie mogelijk.

50
Q

Afhankelijkheidstheorieën:

A

Uitgangspunt: onderontwikkeling wordt veroorzaakt door scheve machtsverhoudingen. Rijkdom is mogelijk door de armoede van anderen.
1. Sommige theorieën beschrijven afhankelijkheden tussen staten en wijzen daarbij bijvoorbeeld op de naweeën van koloniale verhoudingen of de voordelen die geïndustrialiseerde staten hebben bij bijvoorbeeld een lucratieve ruilvoet (de verhouding tussen de prijzen van de exportproducten en de prijzen van de importproducten) en protectionistische maatregelen ter bescherming van hun binnenlandse markt.
2. Andere afhankelijkheidstheorieën hechten minder waarde aan staten als actoren en beschrijven onderontwikkeling als verschijnsel van een wereldomvattend sociaal systeem waarin politiek en economisch handelen met elkaar verweven zijn ten gunste van een bovenstatelijk proces van kapitaalaccumulatie.

51
Q

In de opvatting van Huntington staat centraal dat:

A

Maatschappelijke conflicten tussen bevolkingsgroepen hun oorsprong kunnen hebben in uiteenlopende sociale en culturele verschillen. Veel conflicten in de samenleving hebben een godsdienstige, etnische, en/of politieke achtergrond of hebben te maken met belangentegenstellingen.

52
Q

! Non-interventiebeginsel:

A

Non-interventie is het beginsel dat staten zich niet, gewapenderhand of anderszins, in de interne politieke aangelegenheden van andere staten mengen.

53
Q

! Law of anticipated reactions:

A

Macht is een vermogen en werkt ook op een minder zichtbare wijze. Landen zullen hun gedrag immers mede bepalen op grond van wat zij verwachten van de meer machtige landen.

54
Q

! Macht kan voortvloeien uit verschillende machtsbronnen:

A
  1. economische bronnen, zoals geld, productiemiddelen en dominantie in een internationaal handelsnetwerk;
  2. cognitieve bronnen, zoals waardevolle kennis;
  3. politieke bronnen, zoals wetten of militaire middelen;
  4. affectieve bronnen, zoals charisma.
55
Q

! Legitiem:

A

In de politiek streeft men vaak naar meer gezag, omdat men daarmee erkend wordt als de persoon of instantie die invloed mag uitoefenen op anderen. De zeggenschap over anderen wordt dan als legitiem aanvaard. Daardoor verkrijgt men een sterkere positie dan wanneer de invloed alleen gebaseerd is op pure machtsuitoefening, omdat de inzet van dwangmaatregelen niet nodig is en conflict over machtsbronnen minder sterk aan het licht komt.

56
Q

! Een actor ontleent gezag aan verschillende bronnen:

A
  1. de persoonlijke kwaliteiten die aan een actor worden toegeschreven;
  2. de positie die deze actor in een organisatie inneemt;
  3. de prestaties die aan de actor toegeschreven worden.