Bijlage 5 Flashcards

1
Q

Politiek systeem:

A

Het geheel van betrekkingen waardoor opvattingen, verlangers en eisen van individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Actoren in het politiek systeem:

A
  1. Het openbaar bestuur
  2. Burgers
  3. Belangengroepen (één groep) /Pressiegroepen (één onderwerp)
  4. Politieke partijen
  5. De volksvertegenwoordiging
  6. De media
  7. Adviesorganen
  8. Planbureaus
  9. Ministeries of Departementen/Ambtenaren
  10. De rechterlijke macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Politiek:

A

De gezaghebbende toedeling (het bepalen van waarden en belangen in een samenleving) van waarden en belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gezag(hebbend):

A

Macht die als legitiem (=geccapteerd door de bevolking) wordt beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De zes machten….

A

Eerste macht: wetgevende macht (regering/kabinet + parlement)

Tweede macht: Uitvoerende macht (regering/kabinet)

Derde macht: Rechtsprekende macht (rechters)

Vierde macht: Ambtenaren

Vijfde macht: Massamedia

Zesde macht: Externe adviseurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Taken van regering/kabinet zijn:

A
  1. Wetgevende taak
  2. Uitvoerende taak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Taken van het parlement zijn:

A
  1. Wetgevende taak
  2. Controlerende taak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Coalitie:

A
  1. We spreken van een coalitie als twee of meer partijen in de Tweede Kamer het kabinet steunen. Dat is nodig omdat het kabinet het vertrouwen van de Tweede Kamer moet hebben om goed te kunnen functioneren.
  2. De ministers en staatssecretarissen in een kabinet zijn afkomstig uit de partijen die de coalitie vormen.
  3. Coalitiepartijen zullen het kabinetsbeleid eerder steunen dan afkeuren.
  4. In Nederland worden meestal coalities gevormd met een ruime meerderheid in de Tweede Kamer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oppositie:

A
  1. De partijen die niet in de coalitie zitten zijn de oppositiepartijen. Zij staan als het ware tegenover de regerings- of coalitiepartijen. De oppositie steunt het kabinetsbeleid niet of maar voor een deel. De oppositie heeft liever een ander kabinet en een ander regeerakkoord.
  2. De oppositiepartijen worden niet vertegenwoordigd door ministers of staatssecretarissen in het kabinet.
  3. De oppositiepartijen proberen regeringsvoorstellen vaak tegen te houden of te veranderen.
  4. Oppositiepartijen vormen de minderheid in de Tweede Kamer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschillen tussen politieke partijen en pressiegroepen:

A

Politieke partijen:
1. Wel kandidaten bij verkiezingen
2. Gericht op de inrichting van de hele samenleving

Pressiegroepen:
1. Geen kandidaten bij verkiezingen
2. Gericht op één specifiek terrein van de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

** Politiek gaat over de drie P’s:

A
  1. ** Polity: de politieke gemeenschap met zijn structuren en organisaties als gespecialiseerde en gezaghebbende (overheids)instellingen;
  2. ** Politics: processen waarlangs conflicten worden opgelost (strijd en
    consensus), waardevolle (materiele en immateriële) zaken toegedeeld of
    beslissingen worden genomen;
  3. Policy: beleid hoe de samenleving er uit zou moeten zien en welke middelen hiervoor nodig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Systeemmodel:

A
  1. Invoer
    (Poortwachters)
  2. Omzetting
    - Politieke agendavorming
    - Beleidsvoorbereiding
    - Beleidsbepaling
  3. Uitvoer
  4. Feedback
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Subfasen van de omzetting

A
  1. Politieke agendavorming
  2. Beleidsvoorbereiding
  3. Beleidsbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eisen voor agendavorming:

A
  1. Veel actoren die de situatie als ongewenst beschouwen.
  2. De situatie roept heftige emoties op.
  3. Het probleem is oplosbaar.
  4. Laten poortwachters het probleem toe?
  5. Is er ruimte op de politieke agenda?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Omgevingsfactoren systeemmodel:

A
  1. Demografische factoren
  2. Ecologische factoren
  3. Culturele factoren
  4. Economische factoren
  5. Technologische factoren
  6. Sociale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Barrièremodel:

A
  1. (H)erkennen van problemen
  2. Afwegen
  3. Besluitvorming
  4. Uitvoering
17
Q

** Realisatiemacht:

A

is het vermogen om een bepaald beleid of volgende stap tot stand te brengen.
Voorbeeld: een minister kan een wetvoorstel doen.

18
Q

** Hindermacht:

A

is het vermogen om beleid of volgende stap tegen te houden.
Voorbeeld: actievoerders die een protest organiseren.

19
Q

Barrière tussen eisen, wensen en verlangens en politieke wensen en verlangens…

A

(H)erkennen van problemen

20
Q

Barrière tussen poitieke wensen en verlangens en politieke agendapunten…

A

Afwegen

21
Q

Barrière tussen politieke agendapunten en besluiten…

A

Besluitvorming

22
Q

Barrière tussen besluiten en wet- en regelgeving…

A

Uitvoering

23
Q

(H)erkennen van problemen door:

A
  1. Burgers
  2. Pressiegroepen
  3. Politieke partijen
24
Q

Afwegen door:

A
  1. Politieke partijen in de regering
  2. Politieke partijen in het parlement
  3. Ambtenaren
25
Q

Besluitvorming door:

A
  1. Regering
  2. Parlement
26
Q

Uitvoering door:

A
  1. Ministers in de regering
  2. Ambtenaren
27
Q

Stromenmodel:

A

Het stromenmodel gaat niet uit van rationele overwegingen vanuit gezamenlijk geformuleerde doelstellingen maar vanuit het idee dat beleid wordt gevormd als voldoende politieke beslissers ervan overtuigd zijn dat bepaalde problemen met behulp van een bepaalde reeks oplossingen aangepakt moet worden. Er is sprake van drie stromen:

  1. Partijenstroom
  2. Oplossingenstroom
  3. Problemenstroom

Deze drie stromen zijn voortdurend in beweging. Beleidswijzigingen treden op zodra de drie stromen toevallig gekoppeld raken via een ‘window of opportunity’. Beleid ontstaat dus in een soort georganiseerde anarchie als beslissers problemen aan oplossingen koppelen.

28
Q

Actieve steun:

A

Mensen doen iets om hun voor- of afkeur te laten blijken.

Actieve steun voor het beleid of het functioneren van het systeem in het algemeen komt onder andere tot uitdrukking in stemgedrag, actief lidmaatschap van een politieke partij, inbreng van burgers of groepen in de publieke discussie.

29
Q

Passieve steun:

A

Mensen doen iets niet om hun voor- of afkeur te laten blijken.

Passieve steun betekent dat burgers besluiten en acties van de overheid accepteren en ook geen behoefte hebben aan massaal protest of actie tegen de manier waarop de besluiten worden genomen. Passieve steun komt tot uitdrukking in het ontbreken van vormen van participatie of protest en het stilzwijgend accepteren van regels en besluiten.