Diabetes Mellitus Flashcards

1
Q

streefwaarde HbA1c

A

<70 <53 mmol/mol
>70 en diabetes <10 jaar 54-58 mmol/mol
>70 en diabetes >10 jaar 54-64 mmol/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beleid zonder zeer hoog risico

A
  1. metformine
    • gliclazide
      Overweeg om bij een BMI ≥ 30 een GLP1-agonist toe te voegen in plaats van gliclazide. Of: overweeg om in plaats van gliclazide een SGLT2-remmer toe te voegen bij
      niet-kwetsbare patiënten zonder zeer hoog risico met ≥ 4 cardiovasculaire risicofactoren.
  2. 1-9 mmol + gliclazide, DPP4remmer of SGLT2 remmer
    10-19 mmol +GLP1 agoinsit of insuline
    >20mmol +insuline

switch tussen middelen indien 3 maanden na start maximaal verdraagbare dosering
van het middel er sprake is van een HbA1c-daling < 5 mmol/mo

    • ander middel stap 3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

evidence

A

Insuline niet op harde eindpunten bewezen bij DM2 (wel bij DM1: enige behandeling)
→ daarnaast niet patiëntvriendelijk
→ kans op hypo

Metformine dosering hoog → bewezen op harde eindpunten = mortaliteit, macrovasculaire en diabetesgerelateerde eindpunten)
(lage doseringen zoals 500 mg → niet bewezen op harde eindpunten)

glicazide: microvasculair omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beleid zeer hoog risico

A
  1. SGLT2 remmer
    GLP1 bij CI
  2. +metformine
  3. +GLP1 agonist
    • middel niet zeer hoog risico

HbA1c ≤ 53 mmol/mol: overweeg metformine continuren en overige bloedglucoseverlagende
middelen af te bouwen, dan wel te staken. Voeg vervolgens SGTL2-remmer toe (bij CI:
GLP1-agonist).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Evidence part 2

A

SGTL2-remmers
- Voor zeerhoogrisicopatiënten zijn gunstige effecten op harde uitkomstmaten
aangetoond voor empagliflozine, dapagliflozine en canagliflozine.
- Daarnaast klinische relevantie van SGTL2-remmers voor cardiovasculaire risicoreductie is
uitsluitend aangetoond bij patiënten met DM2.
- Dapaglifozine (forxiga) effectief gebleken tegen voorkomen hartfalen → werkt wss. als
osmotisch diureticum

Metformine verlaagt mortaliteit en het optreden van macrovasculaire en diabetesgerelateerde eindpunten (zeer hoog risico).

  • Voor zeerhoogrisicopatiënten zijn gunstige effecten op harde uitkomstmaten aangetoond
    voor liraglutide, dulaglutide en semaglutide → beschermend effect op HVZ (geldt niet voor oraal!)
  • Bij alleen DM2+hartfalen is dit gunstige effect niet aangetoond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoog nuchter glucose (>10mmol/L) en hoog risico

A

niet starten SGLT2; risico ketoacidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SU-derivaten
= gliclazide, glimepride, tolbutamide

ATP-afhankelijke
kaliumkanalen op
bètacelmembraan
Gliclazide: SUR1 op
bètacel

A

Blokkeren ATP-afhankelijke
kaliumkanalen op
β-celmembraan → depolarisatie
→ opening calciumkanalen →
calciuminflux → secretie insuline
= 11 mmol/L HbA1c afname
Bijwerkingen: hypo,
gewichtstoename (2 kg), zelden:
MDK-klachten, huidreacties

voorkeur gliclazide want minder kans hypo
Afwegingen:
- Gliclazide geeft gewichtstoename, dus overweeg bij BMI ≥ 30 een GLP1-agonist toe te voegen in plaats van gliclazide.
; als na 3 maanden het gewichtsverlies nog steeds < 5% is → gliclazide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GLP1agonist
= semaglutide (oraal: rybelsus/ injectie: ozempic), liraglutide, dulaglutide, lixisenatide

A
  • verhogen insulinesecretie uit β-cellen
    (glucoseafhankelijk)
  • onderdrukken glucagonafgifte → hepatische
    glucoseafgifte daalt.
    + vertragen maaglediging
    (minder snelle opname
    glucose uit voedsel)
    + toename verzadigingsgevoel/ minder honger
    = 11-18 mmol/L HbA1c afname
    Bijwerkingen: MDK-klachten,
    huidreacties, galstenen,
    retinopathie

Afwegingen:
- Semaglutide geeft het meeste gewichtsverlies
- Orale GLP1-agonisten hebben een onvoorspelbare BB, vanwege lage absorptie
en interacties met voedsel en medicatie. Geeft daarnaast ook minder
gewichtsverlies.
- Gelijktijdig GLP1-agonist en DPP4-remmer is niet rationeel

Veiligheid:
- Wees terughoudend met semaglutide bij patiënten die ook insuline gebruiken en
retinopathie hebben, vanwege een mogelijk risico op verslechtering daarvan.
- Licht de patiënt in over het verhoogde risico op galblaasaandoeningen
(cholelithiasis en cholecystitis) en pancreatitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

SGLT2 remmer

A

Blokkade terugresorptie glucose
uit voorurine → glucose excretie
met urine
= 7-9 mmol/L HbA1c afname
Bijwerkingen: schimmel-en
urineweginfecties, daling eGFR in
het begin, volumedepletie
(duizeligheid, polyurie, obstipatie,
droge mond), zelden:
(euglykemische) ketoacidose

Afwegingen:
- Ook bij patiënten zonder zeer hoog risico, maar wel met ≥ 4 van onderstaande
cardiovasculaire risicofactoren
; Cardiovasculaire risicofactoren
- roken
- therapieresistente hypertensie
; spreekkamerbloeddruk ≥ 140 mmHg ondanks gebruik van drie
antihypertensiva en voldoende therapietrouw
- LDL-cholesterol > 0,5 mmol/L boven streefwaarde ondanks medicatie
- leeftijd ≥ 60 jaar
- chronische nierschade met mild verhoogd risico (eGFR ≥ 60 ml/min/1,73
m2 met ACR 3-30 mg/mmol of eGFR 45-59 ml/min/1,73 m2 met ACR < 3
mg/mmol)
Veiligheid:
- Pas staken als er nierdialyse nodig is
- Frequent voorkomende bijwerking: genitale schimmelinfecties en UWI
- Zeldzame ernstige bijwerking: euglykemische ketoacidose (= verzuring van bloed).
Symptomen: misselijkheid, braken, buikpijn, kortademigheid en een versnelde
ademhaling.
- Ook contact opnemen met HA als: een niet-genezende wond aan de voet, pijn,
erytheem of zwelling in het urogenitale gebied, in combinatie met koorts en
malaise (mogelijke symptomen van gangreen van Fournier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Metformine

A
  • remt gluconeogenese de
    in lever
  • verhoogt
    insulinegevoeligheid
  • lichte daling LDL en
    totale cholesterol
    = 11 mmol/L HbA1c afname
    Bijwerkingen: MDK-klachten,
    metaalsmaak, vermoeidheid, zeer
    zelde: melkzuuracidose
    Geen hypo, want
    glucoseafhankelijke werking

Bijzonderheden:
- Begin met lage dosis en verhoog geleidelijk i.v.m. MDK-klachten
- Zonder MGA heeft de voorkeur vanwege lagere kosten
- Staken bij (dreigende) dehydratatie → bij verminderde nierfunctie <60 mL/min is er
vooral een verhoogde kans op lactaatacidose. Zeldzame maar levensbedreigende
bijwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DPP4 remmers
-gliptine

A

DPP4 remming → verminderde
hydrolyse incretinehormonen →
hierdoor verhoging incretinehormonen → GLP1 ↑
+ stimulatie
insulinesecretie
+ remming glucagonafgifte
+ verminderde hepatische
glucose output
= 7-9 mmol/L HbA1c afname
Bijwerkingen: gewichtstoename
(0,5-1 kg),MDK-klachten, zelden:
pacreatitis

  • Licht de patiënt in over het verhoogde risico op pancreatitis, ernstig hartfalen
    (saxagliptine) en ernstige nierfunctiestoornissen (sitagliptine).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

insuline

A

= 18 mmol/L HbA1c afname
Bijwerkingen: hypo,
gewichtstoename (0,5-3 kg),
huidreacties, lipodystrofie

  • Schrijf NPH-insuline (insuline isofaan) of insuline glargine 100 E/ml voor.
    ; Weeg in de keuze mee dat glargine 100 E/ml niet gezwenkt hoeft te worden en dat nachtelijke hypoglykemieën mogelijk minder vaak optreden dan bij NPH-insuline.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pathogenese

A
  • onvoldoende insulinesecretie door bètaceldisfunctie
  • insulineresistentie in lever-, spier- en vetweefsel

Het gevolg van insulineresistentie is hyperglycaemie en veel vrije vetzuren in het bloed.
De hyperglycaemie en de vrije vetzuren leiden tot glucotoxiciteit en lipotoxiciteit.
Deze hebben overigens ook weer een negatief effect op het functioneren van de betacellen in de
pancreas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly