Deel 1 - Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

Geef de definitie voor ‘stelsel’.

A

Een stelsel is een stuk van de materiële wereld dat afgebakend wordt om te bestuderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de definitie voor ‘rest’.

A

De rest is de omgeving rond een stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke vlakken kan een stelsel veranderen ?

A

Een stelsel kan homogeen (1 enkele fase) of heterogeen (meerdere fasen) zijn

Een stelsel kan bestaan uit een enkele zuivere stof of een mengsel van meerdere componenten

Toestand wordt beschreven door toestandsgrootheden
-> Intensieve en extensieve parameters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de fasenregel van Gibbs ?

A

De toestand van een stelsel is slechts eenduidig bepaald als er (2+c+φ) intensieve parameters gekend zijn
-> C = aantal componenten
-> φ = aantal fasen in evenwichtig stelsel

=> Stelsel met 1 zuivere stof : c = 1, φ = 1, 2 parameters P en T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan je zeggen over het verband tussen toestandsgrootheden ?

A

Indien de toestand van het stelsel op deze manier vastgelegd werd, hebben alle toestandsgrootheden welbepaalde waarde.
-> De toestandsgrootheden zijn onderling verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een definitie voor ‘toestandsvergelijking’.

A

Een speciale functie die het molair volume geeft als functie van druk, temperatuur en samenstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef een definitie voor ‘fasendiagramma’.

A

Een fasendiagramma is een grafische weergave van de fasen die in een bepaald materiaal aanwezig kunnen zijn bij bepaalde omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een definitie voor ‘dampspanningskromme’.

A

De kromme die de grens vormt tussen vloeistof en damp in een fasendiagramma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef een definitie voor ‘smeltlijn’.

A

De kromme die de grens vormt tussen vast en vloeistof in een fasendiagramma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een definitie voor ‘sublimatielijn’.

A

De kromme die de grens vormt tussen vast en damp in een fasendiagramma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel thermodynamische grootheden heb je nodig om de toestand te karakteriseren op de dampspanningskromme, smeltlijn en sublimatielijn ?

A

1 thermodynamische grootheid volstaat om de toestand te karakteriseren
-> F = 2
=> 2+1-2 = 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef een definitie voor ‘triple punt’.

A

Het punt waar de dampspanningskromme, smeltlijn en sublimatielijn samenkomen.

=> evenwicht tussen vaste toestand, vloeibare toestand en gas toestand
=> Uniek,
=> Fasenregel van Gibbs => 0 vrijheidsgraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef een definitie voor ‘kritisch punt’.

A

Het kritisch punt is het punt waarin er op de dampingskromme geen onderscheid meer is tussen damp en vloeistof dit is het geval voor een bepaalde waarde van druk en temperatuur
-> Kritische temperatuur Tc en kritische druk Pc

-> Voor water : druk = 218 atm, temperatuur = 374°C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer spreekt men van een superkritisch fluïdum ?

A

Als P en T groter zijn dan de kritische waarden.

-> Vanaf deze temperatuur en druk bestaat de vloeistoffase niet meer.
-> Superkritische fase van een stof : geen onderscheid meer tussen gasfase en vloeistoffase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een voorbeeld waarvoor men superkritische fluïdum gebruikt.

A

Voor het maken van caffeïnevrije koffie.
-> Methyleenchloride of superkritische CO2
=> Hoge druk en temperatuur : superkritische CO2
=> CO2 penetreert doorheen de koffiebonen (lage viscositeit) en lost de caffeïne op
=> CO2 wordt weggehaald met caffeïne
=> Decomprimeren : CO2 (wordt terug een gas) scheidt terug van caffeïne
=> Verhogen temperatuur : roosteren bonen, overige CO2 verdampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 4 variabelen bepalen de eigenschappen van een gas ?

A

-> Druk
-> Temperatuur
-> Volume
-> Hoeveelheid gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zegt de wet van Boyle-Mariotte ?

A

Voor een bepaalde hoeveelheid van een bepaald gas geldt dat bij een constante temperatuur het volume omgekeerd evenredig is met de druk.
-> P*V = constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zegt de wet van Charles, Gay-lussac ?

A

Voor een bepaald gas bij een constante druk is het volume evenredig met de temperatuur.
-> V/T = constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke temperatuur spreken we over het absoluut nulpunt ?

A

Bij een temperatuur van -273,15°C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is er speciaal over het absolute nulpunt ?

A

Bij temperaturen lager dan het absolute nulpunten zouden gassen een negatief volume krijgen, dit is fysisch onmogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zegt de wet van Regnault ?

A

Voor een bepaald gas bij constant volume is de druk evenredig met de temperatuur.
-> P/T = constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zegt de gecombineerde gaswet ?

A

Voor een bepaald gas met een bepaalde hoeveelheid gas geldt
-> (P1V1)/T1 = (P2V2)/T2
=> PV/T is constant voor een vaste hoeveelheid gas.

23
Q

Wat zegt het principe van Avogrado-Ampère ?

A

Bij gelijke temperatuur en druk bevatten gleijke volumes van willekeurige gassen steeds hetzelfde aantal deeltjes N.
-> V/N = constant
-> V1/V2 = N1/N2

=> Bij een bepaalde druk en temperatuur verhouden verschillende volumes van willekeurige gassen zich als de aantallen deeltjes die ze bevatten.

=> Molair volume is identiek voor alle (ideale) gassen bij dezelfde temperatuur en druk

24
Q

Wat zijn de STP omstandigheden ?

A

Gebruikt om molaire volumes van verschillende gassen te vergelijken met elkaar

-> Standaard omstandigheden
=> Temperatuur = 0°C
=> Druk = 1 atm

25
Q

Wat is het molair volume van een ideaal gas bij STP omstandigheden ?

A

22,4 l/mol

26
Q

Geef een definitie voor ‘normaal kubieke meter (Nm^3)’.

A

Het volume in m^3 dat een gas inneemt bij STP omstandigheden

27
Q

Wat is de ideale gaswet ?

A

Universele vergelijking voor een willekeurige hoeveelheid van een willekeurig (ideaal) gas.
-> PV = nRT
R = 8,3145J/mol*K

28
Q

Aan welke waarde is de constante R gelijk ?

A

R = 8,3145J/molK = 0.082057 Latm/mol*k

29
Q

Geef de definitie van een ‘ideaal gas’.

A

Een gas dat onder alle omstandigheden van temperatuur en druk voldoet aan de ideale gaswet.

30
Q

Welke eigenschappen heeft een ideaal gas ?

A

-> Geen interdeeltjes(aantrekkings)krachten tussen gasdeeltjes
-> puntvormige deeltjes zonder eigenvolume
-> Enige interactie tussen de deeltjes van het gas en het recipiënt zijn perfecte elastische botsingen

31
Q

Wanneer wordt het ideale gasmodel meer en meer exact ?

A

-> Verlaging van de druk
=> Eigenvolume gasdeeltjes verwaarloosbaar t.o.v. groot volume gas
-> stijging van de temperatuur
=> Hogere kinetische energie : interdeeltjeskrachten worden verwaarloosbaar

32
Q

Aan wat is de constante van Boltzmann gelijk ?

A

K = R/Nav (per deeltje)

33
Q

Aan wat is de specifieke of soortelijke gasconstante gelijk ?

A

ri = R/Mi
-> Ideale gasconstante per gram gas
-> Mi = molaire massa

34
Q

Wat is het verband tussen de ideale gaswet en de densiteit van gassen ?

A

-> Densiteit = massa/volume
=> Indien de molaire massa gekend is, kan men de densiteit berekenen bij een bepaalde temperatuur en druk
-> ρ = m/v -> ρ = nM/V -> PM = ρRT

35
Q

Wanneer zweeft een object ?

A

Wanneer het object een lagere dichtheid heeft dan de verplaatste hoeveelheid materie is het effectieve gewicht negatief
-> Het object zal naar omhoog bewegen

36
Q

Hoe kan men gebruik maken van de densiteit van gassen om een object te laten vliegen ?

A

-> Een hogere temmperatuur bij gelijke druk (hete luchtballon)
=> Volume zal toenemen, lagere densiteit
=> Hete luchtballon zal stijgen

-> Gas gebruiken met lagere densiteit
=> Waterstof (brandbaar en loopt snel door een ballonmembraan (klein molecule)
=> Helium (duur en loopt snel door een ballonmembraan (klein molecule)

37
Q

Geef een definitie voor ‘diffusie’.

A

Menging van 2 of meer gassen ten gevolge van de beweging van gasmoleculen

38
Q

Geef een definitie voor ‘effusie’.

A

Het uistromen van een gas doorheen een kleine opening of porie

39
Q

Wat zegt de effusie-wet van Graham ?

A

De uitstroomsnelheid is omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de molecuulmassa
-> 1/√ρ
=> effusiesnelheid1/effusiesnelheid2 = √(M2/M1)

40
Q

Leg uit hoe de aanrijking van uranium werkt.

A

U235 is nodig voor kernreacties. In de geonormale samenstelling van U komt U238 veel voor en U235 zeer weinig.
-> 0.7% U235 en 99.3% U238
-> Opwarderen tot 5% : kernreactor
-> Opwarderen tot 90% : bom

-> Men wilt dus meer U235 kunnen maken

-> Men converteert U naar UF6 (volatiel bij 56°C, apolair)
-> Men laat UF6 diffunderen door een serie poreuze membranen
=> Lichtere UF6 235 diffunderen iets sneller dan de zwaardere UF6 238 (0.4% sneller)
-> Proces meerdere keren herhalen
-> Uranium kan aangerijkt worden in de juiste variant

=> Ook mogelijk met centrifugatiekracht
-> Zwaardere UF6 238 zullen meer naar de buitenkant gezwierd worden
-> In het centrum gas, aangerijkt et U-235 vorm zal kunnen afgetapt worden

41
Q

Geef een definitie voor de ‘samendrukbaarheidsfactor’.

A

-> Afwijkingen van het ideale gasgedrag kunnen gekwantificeerd worden door middel van de compressiefactor of de samendrukbaarheidsfactor Z.

-> De waarde van Z geeft informatie over de dominante types van intermoleculaire krachten die aanwezig zijn in het gas

=> Z = (PV)/nRT

42
Q

Welke Z waardes wijzen op welke zaken ?

A

-> Z = 1
=> Er zijn geen plakkrachten en het is een ideaal gasgedrag

-> Z < 1
=> De attractieve krachten domineren en het gas zal een kleiner volume innemen dat een ideaal gas onder dezelfde druk en temperatuurscondities zou innemen

-> Z > 1
=> De repulsiekrachten domineren
=> Stijgende druk kan enkel ruimte tussen moleculen reduceren, niet het volume van de individuele deeltjes (eigenvolume van de deeltjes)

-> Bij lage drukken gaan alle gassen naar Z = 1
=> Afstand tussen de deeltjes is zeer groot

-> Bij grote drukken gaan alle gassen naar Z>1
=> Stijgende druk kan enkel ruimte tussen moleculen reduceren, niet het volume van de individuele deeltjes (eigenvolume van de deeltjes)
=> Eigenvolumes van de deeltjes zijn niet meer verwaarloosbaar

-> Bij hoge drukken worden gassen vloeibaar
=> Vloeibaar heeft een eigenvolume (men veronderstelt dat het niet samendrukbaar is)
=> Z zal lineair toenemen met de druk

43
Q

Wat kan je zeggen over de invloed van temperatuur op de samendrukbaarheidsfactor ?

A

-> Bij hoge temperatuur hebben de deeltjes een hoge snelheid
=> Minder tijd tijdens een botsing tussen deeltjes
=> Minder tijd voor attractieve plakkrachten om op te treden

=> Grotere botsingsenergie
=> Deeltjes penetreren verden in de elektronenwolk
=> Repulsieve deel domineert

44
Q

Hoe werkt de toestandsvergelijking van van der Waals ?

A

-> Niet-idealiteiten kunnen in rekening gebracht worden door de toestandvergelijking van van der Waals

-> (P + (an^2)/V^2 ) (V - nb) = nRT
-> P = (RT)/(v-b) - a/v^2
=> v = molaire volume (V/n)
=> a en b = van der Waalsparameters

-> Negatieve contributie geeft het attractieve deel weer van de krachtenbalans
=> A in functie van de grootte van de plakkrachten (interdeeltjeskrachten))

-> b in functie van eigenvolumes van de deeltjes
=> Enkel vergelijkbaar bij hoge drukken (v vergelijkbaar met b)
=> Gas is quasi een vloeistof

-> Vuistregel
=> b = 1 tot 4 keer het molaire volume van de vloeistof

=> Hoe apolairder de molecule, hoe minder plakkrachten

45
Q

Is er ook een toestandsvergelijking voor vloeistoffen en vaste stoffen ?

A

Nee er is alleen een toestandvergelijking voor gassen.

-> Men gebruikt experimentele evidentie

46
Q

Hoe wordt de samendrukbaarheidscoëfficiënt Kt bepaald bij vloeistoffen en vaste stoffen ?

A

-> Experimenteel wordt de samendrukbaarheidscoëfficiënt vastgesteld door de verandering van het molaire volume v bij verandering van druk (maar bij constante temperatuur) op te meten en te delen door het oorspronkelijke molaire volume
=> Kt = -1/v (dv/dP)t

47
Q

Hoeveel keer meer is een gas samendrukbaar dan een vloeistof ?

A

Vloeistoffen zijn ongeveer 10 000 keer minder samendrukbaar dan gassen

-> Vloeistoffen worden vaak als onsamendrukbaar gezien
=> Water 100 keer meer samendrukbaar dan staal en 10 maal groter dan die van beton

48
Q

Hoeveel druk is er nodig om water 1% samen te drukken ?

A

Er is een druk nodig van 217 atm om water 1% samen te drukken.

49
Q

Hoe wordt de thermische expansie-coëfficiënt α bepaald bij vloeistoffen en vaste stoffen ?

A

De thermische expansie-coëffieciënt wordt vastgesteld door de verandering van het molaire volume v bij verandering van temperatuur (maar nu bij constante druk) op te meten en te delen door het oorspronkelijke molaire volume
=> α = 1/v (dv/dT)p

50
Q

Waarom houden we de druk constant om de thermische expansie-coëfficiënt te bepalen en niet de temperatuur zoals bij de samendrukbaarheidscoëfficiënt ?

A

Het molaire volume van vloeistoffen en vaste stoffen reageert niet zozeer op drukken maar wel op temperatuurswisselingen.

51
Q

Hoe kan je de uitzetting en inkrimping bij een temperatuurstijging of temperatuurdaling verklaren bij vloeistoffen en vaste stoffen ?

A

Als de temperatuur stijgt zal de binding tussen de deeltjes al wat losser worden en zullen de deeltjes gemiddeld gezien wat verder van elkaar zitten en is er al een deel van de bindingsenergie overwonnen

-> Als de temperatuur stijgt zal niet alleen het energieniveau stijgen maar zal het gemiddelde ook opschuiven naar grotere interdeeltjesafstanden en dus krijgen we een expansie

52
Q

Wat is de thermische expansie-coëfficiënt van water ?

A

De thermische expansie-coëfficiënt van water is 2,1*10^-4.
-> Voor elke 100 graden neemt het molaire volume van water met 2% toe
=> Indien de druk hoog genoeg is zodat we nog niet met stoom werken.

53
Q
A