Deel 1 - Hoofdstuk 1 Flashcards
Verklaar de vaktitel ‘Algemene en technische scheikunde’
Algemene
-> Belangrijk voor alle ingenieurs
Technische
-> Technologische voorbeelden over de disciplines heen
(materiaalkunde, bouwkunde, werktuigkunde, elektrotechniek)
Op welke vlakken verschillen scheikundigen van ingenieurs ?
Grondstoffen
-> S : kunnen een bepaalde hoeveelheid van een nodig product bestellen bij een firma
-> Ir : moet het doen met de grondstoffen van de natuur (boomstructuur)
Schaal en betrokken hoeveelheden
-> S : nauwkeurig werken met gramhoeveelheden
-> Ir : werken met duizenden tonnen per dag (behalve parfum - industrie, …)
Apparatuur
-> S : kolven, erlenmeyers, … (ladingsgewijs werken)
-> Ir : grote metalen constructies (continue aanvoer en afvoer van producten)
Soort werk
-> S : nieuwe kennis genereren door het uitvoeren van experimenten
-> Ir : past kennis toe in industriële (productie)processen
Welke 4 verschillende vindplaatsen zijn er waaruit ingenieurs hun grondstoffen kunnen halen ?
Atmosfeer
-> Zuurstof, stikstof, edelgassen
Hydrosfeer (water in zijn vele vormen en oplosbare zouten)
-> Water, natriumchloride, magnesiumchloride, natriumjodide, …
Lithosfeer (aardkorst)
-> Silica, kalksteen, kaliumnitraat, fluoriet, metaalertsen (oxiden, sulfiden, …), …
Biosfeer (levende wezens/producten)
-> Steenkool (onzuivere koolstof), aardolie, aardgas, natuurlijke organische producten (hout, katoen, wol, rubber, …), …
Geef de definitie van ‘scheikunde’.
Exacte natuurwetenschap met als studie-object de (levende en levenloze) materie.
Wat voor wetenschap is scheikunde ?
-> Het is een exacte wetenschap net zoals wiskunde exact is.
-> Het is een inductieve wetenschap :
=> Bepaalde observaties leiden tot hypothesen, die na toetsing aan experimenten kunnen uitgroeien tot een theorie.
(->Wiskunde is een deductieve wetenschap :
=> Eigenschappen en stellingen worden afgeleid uit postulaten en axioma’s.)
-> Het is een natuurwetenschap (en heeft hierin een centrale plaats) :
=> Scheikunde bestudeert materie en haar relatie met energie
(zeer concrete invullingen)
(Fysica bestudeert materie in een abstracte manier)
-> De scheidingslijn tussen organische en anorganische materie is zeer vaag geworden
=> Ureum kan tegenwoordig ook synthetisch aangemaakt worden
Geef de definitie van een ‘fysisch eigenschap’.
Een fysisch eigenschap is een intrinsiek eigenschap van de materie die geobserveerd kan worden zonder dat de chemische samenstelling van en stof verandert.
(Smelten van ijs naar water is een fysische overgang)
Geef voorbeelden van fysische eigenschappen.
-> Smeltpunt
-> Kookpunt
-> Dichtheid
-> Thermische geleidbaarheid
-> …
Geef de definitie van ‘extensieve grootheden’.
Grootheden waarvan de getalwaarde recht evenredig is met de hoeveelheid van de beschouwde materie.
Geef voorbeelden van extensieve grootheden.
-> Massa (m)
-> Volume (V)
-> aantal mol (n)
-> …
Geef de definitie van ‘intensieve grootheden’.
Grootheden onafhankelijk van de hoeveelheid materie.
(Hieronder vallen de meeste ‘stofeigenschappen’)
(Ontstaat wanneer men twee extensieve grootheden deelt door elkaar)
Geef voorbeelden van intensieve grootheden.
-> Densiteit (ρ)
-> Molair volume (V)
-> Magnetisme
-> …
Welke twee klassen kunnen we onderscheiden binnen de intensieve parameters ?
-> Soortelijke of specifieke grootheden : grootheden per massa-eenheid (m^3/kg)
-> Molaire grootheden : per mol (R = 8?4145J/molK)
Wat bespreekt de ‘kinetische moleculaire theorie (KMT) voor vaste stoffen, vloeistoffen en (ideale) gassen ‘?
Een theoretisch kader over de verschillende aggregatietoestanden :
-> Vaste stoffen :
=> Eigen vorm en eigen volume
=> De deeltjes die de vaste stof uitmaken zitten vast op welbepaald roosterpunten
=> Bij hogere kinetische energie (door stijging tempertatuur) gaan de deeltjes vibreren en kunnen ze zich losrukken van hun vaste roosterpunten waarbij ze dus de interdeeltjeskrachten overwinnen met hun kinetische energie.
=> (De kinetische energie (en dus de mate van beweging is evenredig met de temperatuur (mv^2 / 2 = 1/2 k T (met k de Boltzmannconstante en T de temperatuur in Kelvin )))
-> Vloeistoffen :
=> Eigen volume en geen eigen vorm
=> Als 1/10 van de roosterpunten leeg zijn (smeltpunt)
-> (Ideale) gassen :
=> Geen eigen volume en geen eigen vorm
=> Verkrijgen we bij een hogere kinetische energie en wanneer de interdeeltjeskrachten helemaal overwonnen zijn
Aan hoeveel ‘mm Hg’, ‘Pa’ en ‘bar’ is 1 atm gelijk ?
1 atm = 760 mm Hg = 101325 Pa = 1,013 bar
Geef de definitie van een ‘chemisch eigenschap’.
Een chemisch eigenschap beschrijft hoe materie zich zal gedragen tijdens een chemische reactie.