deck_16950212 (110-170) Flashcards
1
Q
smelten
A
smolt
gesmolten
2
Q
smijten
A
smeet
gesmeten
3
Q
snijden
A
sneed
gesneden
4
Q
sms’en
A
sms’te
ge-sms’t
5
Q
spijten
A
speet
gespeten
6
Q
(in)spannen
A
spande(in)
(in) gespannen
7
Q
snuiten
A
A
snoot
gesnoten
8
Q
120
Q
spugen
A
A
spoog/spuugde
gespogen/gespuugd
9
Q
121
Q
staan
A
A
stond
gestaan
10
Q
118
Q
spreken
A
A
sprak
gesproken
11
Q
122
Q
steken
A
A
stak
gestoken
12
Q
126
Q
stinken
A
A
stonk
gestonken
13
Q
119
Q
springen
A
A
sprong
gesprongen
14
Q
123
Q
stelen
A
A
stal
gesloten
15
Q
124
Q
sterven
A
A
stierf
gestorven
16
Q
129
Q
timen
A
A
timede
getimed
17
Q
125
Q
stijgen
A
A
steeg
gestegen
18
Q
128
Q
surfen
A
A
surfte
gesurft
19
Q
127
Q
strijden
A
A
streed
gestreden
20
Q
130
Q
treffen
A
A
trof
getroffen
21
Q
131
Q
trekken
A
A
trok
getrokken
22
Q
132
Q
uitpluizen
A
A
ploos uit
uitgeplozen
23
Q
134
Q
vallen
A
A
viel
gevallen
24
Q
133
Q
uitpluizen
(pluisjes verwijderen)
A
A
pluisde uit
uitgepluisd
25
135
Q
vangen
A
ving
gevangen
26
138
Q
vergeten
A
vergat
vergeten
27
137
Q
verdwijnen
A
verdween
verdwenen
28
136
Q
varen
A
voer
gevaren
29
140
Q
verschuilen
A
verschool
verscholen
30
141
Q
verslinden
A
verslond
verslonden
31
142
Q
verzwelgen
(in een hap verslinden)
A
verzwolg
verzwolgen
32
143
Q
verzweren
(ontsteken)
A
verzwoor
verzworen
33
144
Q
vinden
A
vond
gevonden
34
145
Q
vliegen
A
vloog
gevlogen
35
146
Q
vragen
A
vroeg
gevraagd
36
147
Q
(be)vriezen
A
(be)vroor
gevroren/bevroren
37
148
Q
wegen
A
woog
gewogen
38
149
Q
werpen
A
wierp
geworpen
39
150
Q
weten
A
wist
geweten
40
151
Q
wijzen
A
wees
gewezen
41
152
Q
willen
A
wou/wilde
gewild
42
153
Q
(op)winden
A
wond (op)
(op)gewonden
43
154
Q
winnen
A
won
gewonnen
44
155
Q
worden
A
werd
geworden
45
156
Q
wreken
A
wreekte
gewroken
46
157
Q
wrijven
A
wreef
gewreven
47
158
Q
zeggen
A
zei
gezegd
48
159
Q
zenden
A
zond
gezonden
49
160
Q
zien
A
zag
gezien
50
161
Q
zijn
A
was
geweest
51
162
Q
zingen
A
zong
gezongen
52
zitten
zat
gezeten
53
zoeken
zocht
gezocht
54
zwellen
zwol
gezwollen
55
zwemmen
zwom
gezwommen
56
(een eed)zweren
zwoer
gezworen
57
(een wonde) zweren
zwoor/zweerde
gezworen
58
zwerven
zwierf
gezworven
59
zwijgen
zweeg
gezwegen