CVA Flashcards

1
Q

Beschrijf de indeling van beroertes

A
  • CVA cerebrovasculair accident is overkopelende term voor vrschillende aandoeningen die onderverdeeld zijn in herseninfarcten 80% en hersenbloedingen%.
  • Wanneer de symptomen van een herseninfarct snel bijtrekken is er een TIA, transient ischemic attack. De uitvalsverschijnselen duren niet langer dan 24 uur.
  • De meeste epiduraal en subdurale bloedingen ontstaan primair door een trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de belangrijkste risicofactoren voor het optreden van een beroerte

A
-	Kern symptoom is Hypertensie
Andere zijn 
-	roken, 
-	diabetes mellitus, 
-	hypertensie, 
-	overgewicht en weinig lichaamsbeweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de verschijnselen van een TIA

A
  • hemianopsie
  • gehele of gedeeltelijke blindheid van één oog
  • halfzijdige gevoelsstoornissen
  • parese van lichaamshelft
  • neglect
  • coördinatiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de symptomen van een cva in de gebieden van carotis, cerebri media, cerebri anterior, cerebri posterior, basilaris

A
  • carotis; kan symptoomloos verlopen als andere arterien en de cirkel van willis intact is
  • cerebri media; hemiparese waarbij de arm en onderste gezichtshelft (centrale aangezichtsverlamming) meer en langer zijn anagedaan dan het been. Onhandigheid van de overeenkomstige arm en mogelijk cogintieve problemen
  • cerebri posterior; hemianopsie, geheugen en gedragsstoornissen
  • basilaris; functiestoornissen in de hersenstam, eventueel in occipitale kwabben en cerebellum. Syptomen beginnen met duizeligheid en bulbair krachtsverlies vervolgens tetraplegie en oculomotorische klachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de symptomen van een subarachnoidale bloeding

A
  • peracuut (binnen paar seconden) zeer hevige hoofdpijn
  • 50% bewustloosheid
  • 33% alleen hoofdpijn
  • Na 3-12 uur meningeale prikkelingen (nekstijfheid) met lichte koorts.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de werking van het centraal zenuwstelsel bij alledaagse handelingen en bij waarnemen

A
  • Sensibele informatie komt binnen vanuit het ruggenmerg en hersenstam in primair sensibele cortex, door naar secundair sensibele cortex deze geeft analyse van vorm, plaats in de ruimte en beweging. Op basis hiervan kan een beweging in gang gezet worden of behouden worden door secundair motorische cortex. Dit is allemaal automatisch
  • Als de info uit de secundair sensibele cortex geassocieerd wordt met visuele en auditieve info kan deze gekoppeld worden aan voorvallen uit verleden in de tertiair sensorische cortex
  • In prefrontale cortex, tertiair motorisch, worden motorische plannen gesmeed op basis van info uit sensorische gebieden, van tertiair sensorisch naar motorisch wordt beinvloed door emotionele limbische systeem. In de secundair motorische cortex moet de beweging voorbereid worden, juiste spieren op juiste wijze. Toelevering van bestaande, geoefende motorische programmas aan secundair motorisch gebeurt door de basale kernen (feed-forward)
  • Het cerebellum laat de bewegingen uitgeblanceerd verlopen door een feedback systeem, vooraf gaat het door het cerebellum en tijdens de uitvoering wordt het gecontroleerd en bijgestuurd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem de descenderende extrapiramidale bananen en wat is de functie in vergelijking met de laterale en mediale piramidebaan

A
  • De basale kernen en aangrenzende structuren in het mesencephalon worden bij hun motorische functie apart gezien van het periamidebaan systeem en daarom het extrapiramidale systeem genoemd. Alle motorische informatie van de basale kernen naar de cortex verloopt via de thalamus.
  • De basale kernen zorgen voor het starten, stoppen, soepel, snelheid van bewegingen.
  • Het grootste deel van de piramidebaan kruist en loopt lateraal en beinvloed distale musculatuur
  • Klein deel blijft mediaal en kruist niet maar geeft aan beide kanten een takje af voor proximale spieren voor romp en ledematen; ze verzorgen de houding en balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf rigiditeit bij extrapiramidale stoornissen en het verschil met spasticiteit

A
  • Bij extrapiramidale aandoeningen (basale kernen) komt rigiditeit, bij piramidale aandoeningen komt spasticiteit. Uitval van de descenderende banen uit de hersenstam leidt tot ontremming van de gammamotorneuronen die de spierspoeltjes besturen die hierdoor een verstoord referentiepunt hebben en voortdurende reflectoire verhogen van de spierspanning ontstaat.
  • Bij spasticiteit worden agonisten en antagonisten ongelijkmatig overspannen, hoge spanning is niet constant waardoor knipmesfenomeen ontstaat
  • Bij rigiditeit worden agonisten en antagonisten beide even sterk voorgespannen zodat er over de gehele beweging toename van tonus is, tandradfenomeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de rol van het cerebellum bij motoriek

A
  • Het cerebellum laat bewegingen uitgebalanceerd verlopen doordat het is opgenomen in een feedback system. Een eenmaal geplande beweging wordt door het cerebellum voorafgaande aan (interne feedback) en tijdens de uitvoering van de actie (externe feedback) gecontroleerd en bijgestuurd. Hierbij ontvangt het cerebellum informatie vanuit de vestibulaire kernen, de contralaterale cortex cerebri en via de tractus spinocerebellaris vanuit het ipsilaterale ruggenmerg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaraan kun je een cerebellaire stoornis herkennen

A
  • Het centrale symptoom van cerebellaire disfunctie is ataxie (taxis=orde) verlies van orde beweging zonder spierzwakte = bewegingen doorschieten over te groot of te laat stoppen. Met name bij naderen doel ontstaat een tremor (intentietremor)
  • Hypermetrie te grote bewegingen
  • Nystagmus schokkerige oogbewegingen
  • Dysartrie slecht gearticuleerde spraak
  • Gangataxi slingerend looppatroon met te grote passen
  • Rompataxie onvermogen om zonder steun te zitten (gestoorde zitbalans) of staan
  • Megalografie onregelmatige groote letter bij cerebellaire schriftstoornis
  • Micrografie klein schrift bij extrapiramidale stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt bedoelt met; de regie van de spinale reflex komt van boven

A
  • Een groot deel van normale bewegingen geënt op spinale reflexen maar als dit niet geremt zou worden door de hersenschors zouden de bewegingen hauterig en spastisch zijn. De tractus corticospinalis (piramidebaan) bevat axon en van centrale motorneuron (CMN) waarvan het cellichaam in de motorische cortex ligt. Deze baan loopt vanuit de cortex tussen de thalamus en basale kernen door de capsula interna. De zenuwvezel en voorhoorncel heten samen de perifeermotorische neuron (PMN)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen uitval van PMN en CMN

A
  • Bij uitval van de tractus corticospinalis is de spinale reflexboog ontremd, hierdoor kan de spier niet meer goed bewogen worden maar tegelijkertijd is er een hoge reflexreactie dit is een centraleverlamming.
  • Bij een afwijking van perifere circuit zijn de spierrekreflexen laag = perifere verlamming
  • Wanneer door uitval van centraal motorneuron het ruggenmerg spontaan te werk gaat, treedt dus verhoging op van spierrekreflex en ook van de spierspanning. Spasticiteit.
  • Bij centrale verlamming kan de spier wel reflexmatig weerstand bieden maar willekeurige motoriek is verstoord, bij een centrale verlamming ook wel een spastische parese, in de acute fase zijn de reflexen en tonus nog laag dit heet een spinale shock.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen de mediaal en lateraal in het ruggenmerg gelegen voorhoorncellen

A
  • Er zijn banen uit het centrale zenuwstelsel van invloed op het PMN deze komen voornamelijk uit de hersenstam, het grootste deel hiervan kruist niet maar op het ruggenmergsegment geven ze zowel ipsilateraal als contralateraal een signaal af. Deze banen lopen vrij meidaal in het ruggenmerg en beïnvloeden vooral de mediaal gelegen voorhoorncellen aan beide kanten. De mediaal gelegen voorhoorncellen worden door beide cortexhelften bestuurd, in tegenstelling tot de laterale cellen die alleen contralateraal signalen krijgen.
  • Mediaal gelegen voorhoorncellen horen bij proximale spieren voor houding en rompbeweging.
  • De kruisende laterale piramidebaan zorgt voor de lateraal gelegen voorhoorncellen en dus de distale motoriek.
  • Het geheel van de afdalende motorische banen vanuit de hersenstam en kortex wordt ook wel beschreven als descenderende banen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg de kruising van gnostische en vitale sensibele baansystemen uit

A
  • De opstijgende (ascenderende) banen van het ruggenmerg zijn alsvolgt.
  • Proproceptie is gnostische sensibiliteit, exteroceptieve pijnprikkels en temperatuurprikkels is vitale sensibiliteit
  • Gnostsich is snel/dik gemyeliniseerd loopt via de achterstreng en kruist bij medula oblongata
  • Vitale is langzaam/dun tot niet gemyeliniseerd kruist op ruggenmerg en loopt via tractus spinothalamicus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zou je een evaluatie doen van de spiertonus bij een neurologische aandoening

A
  • Bij diverse aandoeningen van CZS is er een hypertonie, bij perifere stoornis vaak een lage tonus hypotonie
  • Spasticiteit wijst op een stoornis van centraal motor neuron, kenmerkt zich met toenemende weerstand tegen snelle passieve spierrekking, maar kan ineens weg zijn (knipmesfenomeen)
  • Rigiditeit komt uit stoornis van extrapiramidale systeem (parkinson) kenmerkt zich bij langzame beweging weerstand in gehele bewegingstraject, met kleine schokjes (tandradfenomeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek de interpretatie van het reflexonderzoek

A
  • Bij herhaling gevonden reflexverschil tussen links en rechts (centraal hemibeeld, lokaal zenuwletsel)
  • Hogere reflexen aan de benen dan aan de armen (ruggenmergaandoening)
  • Lagere reflexen distaal dan proximaal (polyneuropathie
  • Symmetrische hoge of lage reflexen hebben geen betekenis
17
Q

Leg uit wat het babinski reflex is

A
  • Bij het strijken langs de laterale rand van de voetzool met de achterkant van de reflexhamer treed er normaal een reactie op van plantair flexie en bij abnormale een extensie van de grote teen (babinski reflex) dit is een automatisme dan onderdrukt wordt door het CMN maar naar boven komt wanneer de tractus coticospinalis ergens boven het onderste deel van het ruggenmerg disfunctioneerd of zoals bij jonge kinderen nog niet gemyeliniseerd is. Babinski wordt ook wel ontremde voetzoolreflex genoemd
18
Q

Beschrijf de symptomen van een stoornis van de achterstrengbanen

A
  • Bij stoornis in het achterste deel van het ruggenmerg waar de achterstrengen en de tractus spinocerebellaris lopen heeft de patiënt typische klacht van het gevoel op watten te lopen
  • Vaak voelt het been koud aan zonder objectief temperatuurverschil, de vibratiezin is dan vroeg gestoord bij meer ernstige stoornis gaat de positiezin van de gewrichten verloren zodat bewegingen zonder visuele controle moeilijk worden door gebrek aan feedback
19
Q

Welke soort sensibiliteit is meer aan gedaan bij corticale letsels

A
  • De vitale sensibiliteit is minder gestoord dan de gnostische sensibiliteit. Dat komt doordat de emotioneel beladen vitale sensibiliteit op meer plaatsen in de hersenen (subcorticaal, limbisch systeem) wordt verwerkt dan de zakelijke gnostische sensibiliteit
20
Q

Leg uit over de abnormale gewaarwording bij een neuropathie

A
  • Als een zenuw beschadigd is spreekt met van een neuropathie, als de zenuwwortel is aangedaan van radiculopathie. Hierbij is gevoelsverlies in de zin van hypesthesie (hypo-esthesie) en/of hypalgesie (hypo-algesie) en vaak een onaangenaam gevoel
  • Bij hypesthesie en hypalgesie gaat het om negatieve verschijnselen. Het onaangename gevoel is iets wat normaal niet bestaat het is een positiefverschijnsel.
  • Positieve verschijnselen ontstaan in het CZS vanuit cellen die geen of veranderde informatie uit de periferie krijgen dit heet ook wel de-afferentiatie verschijnselen (fantoompijn)
21
Q

bespreek het centrale hemibeeld.

A
  • Als er in één helft van het lichaam symptomen bestaan wordt dat een hemibeeld genoemd.
  • In de eerste dagen na een acute hemiplegie zijn de ledematen in meeste gevallen hyptoon met verlaagd spierrekreflex. Na enkele dagen tot weken ontstaat hyperreflexie en wordt de verlamde lichaamshelft hypertoon.
  • In het been overheerst te tonus van de strekspieren, bij de arm overheerst de tonus van de buigspieren. Het been dat door de strekhypertonie functioneel kan worden gebruikt is wel te lang en wordt bij iedere pas met een boogje naar buiten bewogen (circumductie)
22
Q

Wat is de rol van de hersenstam in de houdinsgmotoriek en de functies van de extrapiramidale banen

A
  • De tractus rubrospinalis speelt een belangrijke rol in de willekeurige motoriek van de contralaterale lichaamshelft.
  • Vanuit het mesencephalon loopt de tractus tectospinalis die de houdingsmotoriek aan de stand van hoofd en ogen aanpast
  • Vanuit de formatio reticularis loopt de tractus reticulospinalis die de basistonus van de extremiteiten op peil houdt.
  • De tractus vestibulospinalis zorgt voor een strekreactie van de extremiteiten.
23
Q

Wat is het verschil tussen een centrale en perifere aangezichtsparese

A
  • Neuronen voor het onderste aangezicht worden aangestuurd door één cortex. Het bovenste aangezicht wordt door beide cortexhelften aangestuurd. Bij een CVA is er dus geen uitval van het bovenste aangezicht
  • Uitval in één hemisfeer leidt tot alleen een contralaterale onderste aangezichtsverlamming
  • Bij uitval van de n. facialis is zowel onderste als bovenste aangezichtsverlamming ipsilateraal.
24
Q

Waarom wordt je door een aandoeningen in het centrale zenuwstelsel in principe niet doof

A
  • Het gehoor lateraliseert niet in het CZS dat betekent dat wat in ieder oor binnekomt in beide hersenhelften wordt waargenomen.
25
Q

Benoem de 3 stoornisgroepen van een hersenbeschadiging

A
  • Neurologisch = sensomotorisch
    o Parese, halfzijdige verlamming
    o Anesthesie, voelt niets meer
  • Neuropsychologisch = sensoriek/motoriek in orde maar begrip prikkel is verstoord
    o Afasie, taalstoornis
    o Agnosie, herkenningsstoornis
  • Psychologisch = gedrag, stemming persoonlijkheid
26
Q

Beschrijf welk hersengebied is aangedaan bij hemianopsie / anterograde amnesie / hemianesthesie / afasie van broca / hemiplegie been / prosopagnosie

A
  • Hemianopsie = occipitaal / cerebri posterior
  • Anterograde amnesie = hippocampus zorgt voor korte naar lange termijn. Visueel geheugen in occipitaal ect.
  • Hemianesthesie = primair somatosensorische schors / cerebri medialis
  • Afasie van broca = frontaal, lateraal, secundair motorisch / cerebri medialis
  • Hemiplegie been = gyrus precentralis mediaal / cerebri anterior
  • Prosopagnosia = secundair visuele schors
27
Q

Benoem de symptomen bij hersenzenuwbeschadiging bij elke hersenzenuw

A

I. Olfactorius reuk
II. Opticus zien
III. Oculomotorius oculomotoriek / pupillomotoriek / ooglid heffen
IV. Trochlearis oculomotoriek
V. Trigeminus sensibiliteit aangezicht / kauwen
VI. Abducens oculomotoriek
VII. Facialis aangezichtsmotoriek / vrijgeven speeksel en tranen
VIII. Vestibulocochlearis gehoor evenwicht
IX. Glossopharyngeus keelmotoriek en sensibiliteit
X. Vagus keel motoriek / autonome functies door lichaam / stembanden
XI. Accessorius hals,schoudermotoriek
XII. Hypoglossus tongmotoriek