Complex Trait Genetics Flashcards
Wat is genomic imprinting?
Modificatie van het fenotype afhankelijk van de gameet. Oftewel een bepaald fenotype dat ontstaat is afhankelijk van het geslacht van de ouder die het gen heeft overgedragen.
Als er een bepaald fenotype ontstaat door genomic imprinting, dan spreken we van…
mono-allelische genexpressie of inactivatie van een moeder/vaderlijk allel van een specifieke locus.
Waarom is paraganglioma (tumor) een voorbeeld van genomic imprinting?
Omdat de tumor alleen tot expressie komt als het chromosoom van de vader komt.
Waardoor wordt de complexiteit van een ziekte veroorzaakt?
Door imprinting, genetische heterogeniteit en door interatie van genen en het milieu.
Wat is de recurrence risk?
Het risico dat een individu heeft doordat hij wel/niet familie is van een ziek persoon gedeeld door het risico dat iemand in de populatie de ziekte oploopt.
Wanneer aggregeert een ziekte binnen een familie?
Als er na de probandus nog veel andere familieleden ziek zijn/worden.
Wat is het nadeel van familiestudies?
Dat we niet weten of de ziekte door gelijke omgevingsfactoren ontstaat waarin de familie leeft of dat het een genetische oorzaak heeft.
Wat wordt er gedaan bij populatiestudies?
Er worden populaties met elkaar vergeleken die een soortgelijke genetica hebben, maar qua omgeving anders zijn.
Tweelingen zijn genotypsich vaak gelijk aan elkaar, waardoor de omgeving goed te bestuderen is. Waarom is dit alsnog lastig?
Omdat tweelingen zelf al niet vaak voorkomen, tweelingen die sinds geboorte gescheiden zijn zijn nog zeldzamer.
Hoe kan de rol van genetische factoren bepaald worden m.b.v. mono- en dizygote tweelingen?
We kunnen de overeenstemming bepalen tussen ziekte en genotype. Als die 100% is bij monozygote tweelingen en 25-50% bij dizygote tweelingen weten we dat de ziekte genetisch bepaald wordt.
We hebben net bepaald dat een ziekte genetisch bepaald wordt. Hoe bepalen we of de ziekte recessief of dominant is?
Als de overeenstemming tussen dizygote tweelingen 25% -> recessief.
Als de overeenstemming tussen monozygote tweelingen 50% -> dominant.
Wanneer weten we dat een ziekte niet alleen aan genetische factoren te wijten is?
De overeenstemming is dan lager.
Bij welke ziekten werken tweelingstudies niet en welke studies werken hier wel voor?
Bij sporadische ziekten. Studies die naar aggregatie kijken.
Waarom komen er wel resultaten uit bij aggregatiestudies over sporadische ziekten en niet bij tweelingenstudies?
Tweelingstudies kijken naar een specifiek tijdstip waarbij een (van de) tweeling ziek of niet ziek is. Het kan nog zijn dat de andere tweeling de ziekte later pas ontwikkelt. Aggregatiestudies nemen de medische geschiedenis mee in het onderzoek, waardoor hier wel een verband gevonden kan worden.
Welke twee manieren kan je er toch voor zorgen dat tweelingstudies bij sporadische ziekten werken?
Door een longitudinale benadering te kiezen of ‘affected’ anders gaan scoren (bijvoorbeeld je bent al affected als dopaminerge neuronen degraderen).