College 6 Flashcards

1
Q

Wat is het verum?

A

T (symbool). Het is altijd waar. Het is een logische constante en staat voor tautologieën. De waarheidstabel van T kent dus alleen de waarheidswaarde 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het falsum?

A

Dit is het onware. Contradicties zijn logisch equivalent met het falsum. In een waarheidstabel kent het falsum alleen de waarheidswaarde 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het Ex falso sequitur quodlibet?

A

Dit is een regel die je kunt toepassen. Als je die regel inzet dan mag je elke formule die je maar wilt invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is pragmatiek?

A

Welke informatie draag je over in zinnen die buiten de letterlijke betekenis staan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent de waarheidsconditionele inhoud?

A

Je weet of een zin waar is als de samengestelde delen waar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent conventionele inhoud?

A

Maar duidt en aan en een tegenstelling in de natuurlijke taal. Die tegenstelling is geen onderdeel van de waarheidsconditionele inhoud in de logische taal. En geeft volgorde aan in de zin in de natuurlijke taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de theorie van Strawson en Grice?

A

In de logische taal zijn er veel misverstanden qua interpretatie van woorden, bijv. en.

Strawson: Bedenk daarom een betere logische taal met connectieven die beter aansluiten bij de natuurlijke taal.

Grice: de logische taal is prima. Hij heeft hier een pragmatische verklaring voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent implicatuur?

A

Zinnen bevatten een harde waarheidsconditionele kern. Dit kan goed in de logische taal. Maar met het uiten van zinnen kunnen we meer informatie overbrengen en dat noemt men implicatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee soorten implicatuur zijn er?

A
  1. Extra informatie die vastzit aan bepaalde woorden (conventioneel).
  2. Conservationele implicaturen: extra informatie die niet gekoppeld is aan woorden, maar berust op ongeschreven regels in een gesprek. Dit kan doordat je uitgaat van coöperatieve principes: de gesprekspartners hebben het doel om hun informatie te delen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vier regels behoren tot coöperatieve principes?

A
  1. Kwaliteit: niets zeggen dat niet klopt of waar je geen adequaat bewijs voor hebt.
  2. Kwantiteit: geef genoeg belangrijke informatie en niet te veel overbodige informatie.
  3. Relatie: wees relevant.
  4. De wijze waarop je iets zegt: duidelijk, kort, geordend en vermijd ambiguïteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de twee soorten om informatie over te brengen zonder het impliciete te expliciteren?

A
  1. Geparticulariseerd: sterk afhankelijk van de context.

2. Gegeneraliseerd: de suggestie wordt meestal overgebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke neiging hebben we bij de disjunctie?

A

Om de disjunctie exclusief te interpreteren: dus een van de twee is waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke neiging hebben we bij de implicatie?

A

We zijn geneigd te concluderen dat de spreker geen evidentie heeft voor de waarheid van de antecedens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke neiging hebben we bij het interpreteren van sommige?

A

We interpreteren sommige vaak als ‘niet alle’. In de logische taal betekent sommige echter ‘minstens één’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is bewuste schending?

A

Niet iedereen is coöperatief. Het leidt vaak tot ironische of niet letterlijke interpretaties. De hoorder gaat op zoek naar een niet-letterlijke interpretatie in de boodschap van de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cancellability?

A

Implicaturen zijn canceble. De suggestie die je gaf kun je ongedaan maken.

17
Q

Wat zijn de drie eisen van afleidingen/bewijs?

A
  1. Bewijs bestaat uit een aantal eindig stappen?
  2. Moeten verantwoord kunnen worden op grond van de gegeven afleidingsregels.
  3. Uit het bewijs dienen we af te lezen wat de premissen en wat de conclusie is.

Ze moeten mechanisch gecontroleerd worden.

18
Q

wat is natuurlijke deductie?

A

Een afleidingssysteem. Het is de syntactische vorm van formules om de afleidingen te maken; de opbouw van de formule is belangrijk.

19
Q

Wat is correctheid?

A

Waarheidsbehoudend (waarheidstabellen).

20
Q

Wat is de herhalingsregel bij een afleiding?

A

We mogen eerdere vastgestelde formules nog maal opschrijven.