college 6 Flashcards
sociale psychologie
attitudes
Evaluatieve overtuigingen die we hebben over de sociale wereld, zoals onze mening over roken. Het bestaat uit drie componenten: de cognitieve, affectieve en gedragscomponent. Attitudes bepalen wat we consumeren, op welke politieke partijen we stemmen en ontelbaar andere dagelijkse beslissingen. Attitudes kunnen gericht zijn op een partner, een vriend, politieke onderwerpen zoals abortus, sport, activiteiten zoals art exhibitions enzovoort.
cognitieve component (attitudes)
Wat je weet/gelooft over een object.
affectieve component (attitudes)
Wat je voelt bij het object.
gedragscomponent (attitudes)
Hoe je je gedraag tegenover het object.
volkspsychologen
Heider stelde dat wij als mensen naïeve en natuurlijke psychologen zijn. Onze waarneming en beoordeling over het handelen van mensen is vrij nauwkeurig.
attributie
Het proces waar men doorheen gaat om de oorzaken van iemands gedrag te beschrijven.
internal attributie
Gedrag uitleggen aan de hand van de persoonlijkheid van een persoon, bv hij heeft me mijn pen niet teruggegeven omdat hij lui is of ik heb mijn toets gefaald omdat ik niet mijn best heb gedaan.
external attributie
Gedrag uitleggen aan de hand van externe factoren, bv hij heeft me mijn pen niet teruggegeven omdat hij het moeilijk en druk heeft of ik heb mijn toets gefaald omdat ik niet genoeg tijd had.
fundamental attribution error
De neiging om het gedrag van anderen te veel toe te schrijven aan interne factoren, bv een brief met veel spelfouten komt doordat de schrijver dom is, ipv dat de schrijver niet Nederlands is of genoeg tijd had om de brief te checken.
ultimate attribution error
Hierbij schrijven we de positieve acties van mensen uit een andere etnische of sociale groep toe aan externe oorzaken, zoals gemakkelijke kansen, terwijl we hun negatieve acties toeschrijven aan interne oorzaken, zoals oneerlijkheid, en bij de eigen groep juist andersom.
actor-observer effect
We schrijven het gedrag van anderen vaak toe aan interne oorzaken, maar schrijven ons eigen gedrag toe aan externe factoren, vooral wanneer ons gedrag ongepast of inadequaat is. Toen studenten bv werd gevraagd waarom ze soms te hard rijden, richtten ze zich op omstandigheden, zoals te laat komen, maar zagen ze het gevaarlijke rijgedrag van anderen als een teken van agressiviteit of onvolwassenheid.
self-serving bias
De neiging om succes aan jezelf toe te schrijven, maar mislukkingen de schuld te geven aan externe oorzaken.
onrealistische optimisme
De neiging om te geloven dat goede dingen ons zullen overkomen, maar dat slechte dingen dat niet zullen doen. Hierdoor kunnen mensen te weinig bewegen of onveilige seks hebben.
mere-exposure effect
Vaker blootgesteld worden aan een object zorgt voor een positievere houding ten opzichte van het object. Uit een onderzoek bleek bijvoorbeeld dat hoe vaker Europese kinderen en tieners een advertentie voor een bepaald merk sigaretten zagen, hoe leuker ze het merk vonden, zelfs als ze niet rookten.
the elaboration likelihood model (of attitude change)
Is gebaseerd op het idee dat overtuigende boodschappen de houding van mensen via een van de twee hoofdroutes kunnen veranderen: de peripheral route en de central route.
peripheral route
Wanneer deze wordt geactiveerd, besteden we weinig aandacht aan de centrale inhoud van de overtuigende boodschap. In plaats daarvan worden we beïnvloed door perifere of omringende overtuigingselementen, zoals het zelfvertrouwen, de aantrekkelijkheid of andere kenmerken van de persoon die de boodschap overbrengt. Deze persuasion cues beïnvloeden attitudeverandering ook al hebben ze niets te maken met de logica of nauwkeurigheid van de boodschap zelf.
central route
Wanneer deze wordt geactiveerd, wordt de kerninhoud van de boodschap belangrijker dan de kenmerken van de communicator bij het bepalen van attitudeverandering. Een persoon die de centrale route volgt, gebruikt logische stappen om de inhoud van de overtuigende boodschap te analyseren.
Leon Festinger
Social comparison theorie en cognitive dissonance theorie.
social comparison
van Leon Festinger. Volgens deze theorie vergelijk je jezelf met anderen die veel overeenkomsten hebben met jou. Belangrijke begrippen zijn: reference group, downward social comparison, relative deprivation en social identity.
downward social comparison
Jezelf vergelijken met iemand die iets slechter doet dan jij.
upward social comparison
Jezelf vergelijken met iemand die iets beter doet dan jij.
relative deprivation
Geloven dat wat je krijgt altijd minder is dan wat je verdient, doordat je het bv vergelijkt met wat anderen krijgen.
social identity
Het geloof over de groepen waar we bij horen.
cognitive dissonance theorie
Mensen willen dat hun gedachten, overtuigingen en houdingen in harmonie zijn met elkaar en met hun gedrag. Dus als je gelooft dat roken slecht is, maar je wel verslaafd bent, ben je geneigd om te gaan denken dat roken toch niet zo schadelijk is.