College 6 Flashcards

1
Q

arousal

A

de fysiologische en psychologische staat van waakzaamheid, zintuigelijke altertheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arousal-potentieel eigenschappen van stimuli

A
  1. psycho-fysiologische eigenschappen (hardheid, intensiteit, hoogte, kleurschakeling)
  2. ecologische eigenschappen (‘geleerde’ of ‘aangeboren’ eigenschappen van stimuli)
  3. collactieve eigenschappen (novelty, expectanty,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

collacte

A

het samenbrengen, assembleren van stimuli/ stukken informatie
een vergelijking tussen verschillende stimuli of stimulus-kenmerken,
die worden waargenomen of die uit het geheugen worden opgeroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

collactieve eigenschappen

A
  1. novelty
  2. (afwijking van) expectation
  3. complexity
  4. conflict/ verassendheid
  5. ambiguity
  6. instability
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

novelty

A

overeenkomsten en verschillen tussen een aanwezige stimulus en stimuli die al eerder zijn ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

complexity

A

overeenkomsten en verschillen tussen een element of patroon en andere elementen die erbij horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conflict

A

overeenkomsten en verschillen tussen gelijktijdig opgewekte reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

suprisingness

A

overeenkomsten en verschillen tussen stimuli en verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uncertainty

A

overeenkomsten en verschillen tussen gelijktijdig verwekte verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fluency

A

gemak waarmee mensen informatie uit een stimulus halen, bv. snelheid van verwerken of mogelijk tot vormen van coherent geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

subjectieve ervaring van fluency

A

bewust het verwerken voelt vloeiend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

metacognitieve cue

A

the experience of thinking - we monitoren bij onszelf hoe makkelijk of moeilijk het verwerken van een stimulus gaat - we ‘lezen’ dit bij onszelf ‘af’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

relatie fluency en esthetische reactie

A

hoe vloeiender de ontvanger een object kan verwerken, hoe positiever zijn of haar esthetische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fluency en verwachtingen

A

Het effect van fluency wordt gemodereerd door verwachtingen. Fluency bevordert plezier
vooral indien verwerking van een stimulus onverwacht fluent (gemakkelijk) gaat. Omgekeerd doet het afbreuk aan plezier indien het juist onverwacht moeilijker gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fluency effect op esthetisch plezier

A
  1. gevoel van weten (ik snap dit, ik kan dit)
  2. mere-exposure (herhaling > bekendheid > veiligheid (liking))
  3. ervaring van fluency suggereert bekendheid met stimulus > vinden we fijn
  4. (tijdens verwerking) vertrouwen in goede afloop > je gaat goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

perceptuele fluency

A

betreft formele, “low-level” eigenschappen van een object
- hoe gemakkelijk voelt het om de vorm waar te nemen / te identificeren (los van de betekenis)
- van invloed: bv. gestalt
> is ‘pleasure based’

17
Q

conceptuele fluency

A

betreft semantische, ‘high-level’ eigenschappen van een object (betekenis)
- hoe gemakkelijk voelt het om de betekenis te achterhalen?
- van invloed: bv. voorkennis, expertise, contextuele cues
> is ‘interest based’ - tijdens verwerking, uitdaging, moeilijkheid overwinnen

18
Q

PIA: Pleasure-Interest Model of Aesthetic Liking

A

3 stappen
1. automatic processing (toename disfluency)
2. controlled processing (toename interesse)
3. disfluency reduction (toename plezier)