College 5 Flashcards

1
Q

affect

A

overkoepelende term die alle emotionele ervaringen dekt (emotie, stemming, gevoel) Vaak benoemd als positief of negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emotie

A

een vrij korte en intense affectieve reactie. Subcomponenten bv. gevoel en arousal. Focust op specifiek object (bv. een esthetisch artefact)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stemming (mood)

A

affectieve staat die minder intens is dan emotie, niet gefocust is op een specifiek object en langer duurt dan emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gevoel

A

subjectieve ervaring van een emotie of stemming. meetbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Arousal

A

de fysieke activatie van het autonome zenuwstelsel. Een van de componenten van een emotionele respons, maar kan ook los van emotie voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorkeur

A

lange-termijn affectieve evaluatie van een object of persoon, met een lage intensiteit (bijv. liking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Esthetisch oordeel

A

subjectieve evaluatie van een esthetisch artefact gebaseerd op gehanteerde criteria dan wel verschillende verwerkingsstadia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de werkvelden van de empirische esthetiek

A
  1. Input= het artefact met perceptuele, cognitieve of emotionele input
  2. Verwerking= esthetische verwerkingssysteem met perceptuele en cognitieve verwerking
  3. output= mentaal met cognitieve evaluatie (begrip, classificatie) > esthetisch oordeel en affectieve evaluatie (plezier, satisfactie) > esthetische emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mere exposure

A

mensen vinden objecten en afbeeldingen mooier wanneer de frequentie waarop ze eraan worden blootgesteld groter word.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

relatie frequentie en liking (mere exposure)

A
  • aanvankelijk toename liking met frequentie
  • na bepaald punt draait de relatie om: afname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

arousal potential (berlyne, 1971)

A

plezier is een kwestie van de mate van opwinding van de kijker tijdens het bekijken van een afbeelding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

prototype theorie

A

mensen geven misschien de voorkeur aan prototypische voorbeelden van categorieën boven niet-prototypische.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fluency theorie

A

mensen geven de voorkeur aan visuele weergaven naarmate ze gemakkelijker (of vloeiender) worden verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SEMCEA

A
  • Schrikreflex
  • Evaluatieve conditionering
  • Emotionele Conatagion (besmetting)
  • Mentale beelden
  • Syntactische Expectancy (verwachting)
  • Externe Appraisal (Beoordeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

esthetisch criteria (filtering)

A
  • Schoonheid > is het mooi?
  • Vaardigheid > vakmanschap maker?
  • Nieuwigheid > is het nieuw/ typisch?
  • Stijl > (herkenbare) stijl
  • Bericht > boodschap helder?
  • Uitdrukking > is het expressief?
  • Emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

perceptuele input

A

zintuigelijke waarnemingen gebaseerd op “low-level”- eigenschappen die helpen bij de mentale perceptuele organisatie van het artefact > Gestalt

17
Q

Cognitieve input

A

“hogere-orde” - (domein-specifieke) kennis en ervaring van de ontvanger

18
Q

emotie input

A

emotie opgeroepen door de SECMEA-mechanismen

19
Q

primaire emotie

A

onmiddellijke emotie die het artefact oproept

20
Q

secundaire emotie

A

emoties die het artefact oproept als gevolg van verwerking en esthetisch oordeel - positief/negatief

21
Q

SECMEA: schrikreflex (startle reflex)

A

is een onmiddellijke, eenvoudige ‘hard-wired’ aandacht response’ op een onverwacht stimulus kenmerk zoals nieuwheid
(bijvoorbeeld de plotselinge verschijning van een object). Deze reflex treedt op bij confrontatie met auditief, visueel of tactiele prikkels die intens en abrupt zijn.

22
Q

SECMEA: Evaluatieve conditionering (evaluative conditioning)

A

verwijst naar attitudevorming (of verandering) als gevolg van de koppeling van een object met positief of negatief gewaardeerde stimuli.

23
Q

SECMEA: Emotional contagion (emotie besmetting)

A

verwijst naar een onbeheersbaar proces, waarbij een emotie wordt opgewekt door een object omdat de kijker een
emotionele expressie waarneemt in de stimulus en deze emotie intern weerspiegelt.

24
Q

SECMEA: Mental imagery (mentale beelden)

A

is een verzamelnaam voor alle soorten afbeeldingen (bijv. auditief, visueel, olfactorisch) en beschrijft een proces waarbij mensen een prikkel ‘waarnemen’, maar dit zonder de relevante zintuiglijke prikkel daadwerkelijk aanwezig zijn.

25
Q

SECMEA: syntactic expectancy (verwachting)

A

verwijst naar een proces waarbij een emotie wordt opgeroepen, omdat een specifiek kenmerk van de visuele stimulus iemands voorspellingen, op basis van andere elementen in de stimulus, schendt of bevestigt. Het betreft visuele grammatica, de syntactische relatie tussen verschillende
eigenschappen van de prikkel.

26
Q

SECMEA: external appraisal

A

emotie opgeroepen door het subjectieve evaluatie van een individu over een object of gebeurtenis op een aantal dimensies in relatie aan de doelen, motieven, behoeften en waarden van het individu.

27
Q

Compatibiliteit met normen en waarden

A

gaat het om de vraag of een artefact en/of de inhoud ervan, overeenkomt met iemands morele normen

28
Q

doel congruentie beoordeling

A

dient om te evalueren of een evenement
vooruitgang naar het bereiken van een doel vergemakkelijkt of belemmert

29
Q

bron beoordeling

A

betreft de emotie die wordt opgeroepen door de attributie van de maker van het artefact