College 4: Intelligentie I Flashcards
Welke definitie had Wechsler voor intelligentie in 1945
Welke definitie had Resing & Drenth
Intelligentie is het vermogen van een individu om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving om te kunnen gaan
Resing & Drenth
= intelligentie is een conglomeraat van verstandelijk vermogen, processen en vaardigheden, zoals abstract en logisch redeneren; relaties kunnen ontdekken, leggen en doorzien; probleemoplossing; ordenen en aanpassen aan nieuwe situaties
Welke definitie geldt er nu voor intelligentie?
Het vermogen van een individu om de wereld om zich heen te begrijpen. Begrip is ook nodig om dingen te doen, te bewegen en te handelen. Intelligentie is nodig om begrip om te kunnen zetten in handelen.
combinatie van Resing & Drenth + Wechsler
In welke gedeelte van de diagnostische cyclus ben je geinteresseerd in intelligentie?
verklaringsanalyse; wat zijn de sterke en zwakke punten als het gaat om cognitief vermogen
Welke redenen kan je hebben om sneller voor intelligentieonderzoek kiezen dan psychodiagnostisch?
- klachtgedrag interpreteren
- achterblijvende schoolprestaties in kaart te brengen (verklaring vanuit cognitief beeld)
- ontwikkeling globaal in kaart te brengen, zeker als kalenderleeftijd niet overeenkomt
- sterke en zwakke kanten veronderstellen
- inzicht in de werkhouding en de aanpak of strategie
genormeerd en geprotocolleerd en er wordt gekeken naar gestructureerde vs niet gestructureerde situaties
Wat is de theorie van Spearman
G-factor (algemene intelligentie) van Spearman correleert het meeste met de volgende taken
- non-verbale analogieen
- verborgen figuren
- blokpatronen
- verbale analogieen
- cijfferreeksen
- algemene kennis
Wat is het CHC-model?
driestratumtheorie- drie hierarchische niveaus
3e stratum = g-factor
2e stratum = brede cognitieve vaardigheden
1e stratum = specfieke cognitieve vaardigheden
binnen het 2e stratum vallen:
- fluid intelligence (correleert het meest met G, gaat over logisch redeneren/probleemoplossend)
- cristalized intelligence (correleert het meest samen met Cf met G, gaat over aanleren van algemene kennis, taalbegrip)
- kwantitatief redeneren
- visuele informatieverwerking
- kortetermijngeheugen
- langetermijngeheugen
- auditieve informatieverwerking
- verwerkingssnelheid
Hoe wordt er gekozen welke test gebruikt wordt?
- wat is de aard van de vraagstelling?
- wat is de leeftijd van het kind?
- wat zijn de communicatieve vaardigheden van een kind?
- heeft een kind eerder een intelligentietest gedaan?
Hoe staat intelligentie in samenhang met IQ
Hoe goed een kind het op de IQ-testen doet betekent het nog niet meteen dat het iets zegt over de intelligentie van een kind. Het laat zien dat hij het goed doet op die test.
Welke definities hangen momenteel aan de norm-scores?
2,2% scoort zeer laag (<70)
6,7% scoort laag (70-80)
16,1% scoort laaggemiddeld (80-90)
50% scoort gemiddeld (90-110)
16,1% scoort hooggemiddeld (110-120)
6,7% scoort hoog (120-130)
2,2% scoort zeer hoog (130>)
Deze definities omvatte eerst ‘laagbegaafd’ etc. Maar gezien het niet een beperking aantoont, daar is meer voor nodig, werd er een andere definitie gekozen.
Wat is het flynn-effect?
effect dat als eenzelfde intelligentietest tien of twintig jaar later wordt afgenomen bij een nieuwe generatie, deze per definitie hoger scoort dan de vorige generatie.
Dit effect is wereldwijd, maar neemt af in Noord/West-Europa.
Redenen voor dit effect zijn:
- betere leefomstandigheden
- meer blootstelling aan cognitieve stimuli
wat zijn de gevolgen van het flynn-effect?
- prestaties op een nieuw gestandaardiseerde intelligentietest dienen hoger te zijn, om de resultaten te behalen die vergelijkbaar zijn met de resultaten verkregen op de oude versie van dezelfde intelligentietest
- nieuwe gestandaardiseerde intelligentietests dienen strenger te dan de oudere versies
- vergelijkbaar niveau van functioneren op twee verschillende edities van eenzelfde intelligentietest (WISC-III/WISC-V) kan resulteren in een lagere IQ score
COTAN houdt dit in de gaten