college 4 Flashcards

het gezin

1
Q

gezinsbenaderingen

A

Demografische, affectieve en historische maatschappijwetenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

affectieve benadering

A

Legt nadruk op de belevingswereld van individuele gezinsleden. Er wordt aandacht besteed aan menselijk gedrag en motieven. Dit wordt gedaan aan de hand van kwalitatieve bronnen, zoals dagboeken, memoires, brieven, schilderijen, kleding etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

historische maatschappijwetenschappen

A

Deze benadering gaat over de invloed van sociaaleconomische, cultureel-maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op veranderingen in het gezin. Er wordt gekeken naar erfrecht, wetgeving en gezags- en eigendomsverhoudingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

demografische benadering

A

Houdt zich bezig met het verzamelen en interpreteren van kwantitatieve, demografische gegevens, zoals hoeveel kinderen men gemiddeld kreeg, hoe oud ze werden, hoe en waar ze leven etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prescriptie

A

In de bron staat hoe men geacht werd te handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

descriptie

A

In de bron staat hoe men daadwerkelijk handelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

humanisme

A

Gevormd vanuit de elite, vooral christelijke denkers, die de klassieke cultuur terug wilden brengen. De humanistische opvoeding had als doel het vormen van de homo universalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Erasmus

A

Een humanist die onderwijs voor jonge kinderen belangrijk vond. Hij vond ook dat kinderen gevormd konden worden en dus van het slechte pad en kwaad gehaald konden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verlichting

A

Na het humanisme kwam de verlichting. Deze stroming gaat uit van de menselijke rede als criterium bij het zoeken naar de waarheid. Deïsme kwam hier ook op. John Lock was hier een belangrijk figuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

deïsme

A

Het idee dat God wel alles heeft geschept, maar daarna alles overliet aan de natuurwetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

John Locke

A

Schreef pedagogische uitgangspunten. Hij kwam met het idee van de tabula rasa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tabula rasa

A

Van John Locke. Een kind werd als een blanco blad geboren en werd daarna vormgegeven door de opvoeding en de omgeving. Nurture was hier dus belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

romantiek

A

Een reactie op de verlichting. De nadruk lag op gevoel en intuïtie ipv rede en ratio. Er was aandacht voor de menselijke ziel, het irrationele en het onbewuste. Mensen werden gezien als een organische eenheid, en geen individu. Ook vonden ze dat de mens geworteld was aan zijn verleden. Rousseau was hier een belangrijk figuur. De emotionele ontwikkeling werd hier meer voorop gesteld dan de intellectuele, zoals bij John Locke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rousseau

A

Stelde dat de ontwikkeling weinig van buitenaf gestuurd hoefde te worden, omdat deze voortkomt uit de innerlijke aard van het kind. De rol van de ouder blijft beperkt tot beschermer. Hij geloofde dat de mens van nature goed is. Rousseau was 1 van de eersten die pleitte voor het belang van de natuurlijke ontwikkeling van een kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

huiselijkheidsideaal

A

De vader zorgde voor een inkomen, terwijl de moeder de kinderen opvoedde, wat halverwege de 19e eeuw ontstond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kinderwetje van houten

A

Kinderen onder de 12 mochten niet meer in fabrieken werken.

14
Q

de zwarte legende

A

Aanhangers van deze theorie waren geïnteresseerd in het ontstaan van de moderne sociale relaties en gingen daarbij uit van het idee van discontinuïteit: het kerngezin zou pas na de vroegmoderne tijd zijn ontstaan. Ook werd er gesteld dat er pas later een emotionaliseringsproces was en dat ouders daarvoor niet een het verlies van een kind rouwden. Er was geen band tussen de kinderen en de ouders door een voedster, religieuze opvattingen, hoge kindersterfte etc.

15
Q

de witte legende

A

Kwam als een reactie op de pessimistische visie van de zwarte legende en benadrukte de continuïteit van sociale relaties. Aanhangers van deze theorie zeiden dat er al vanaf de middeleeuwen een kerngezin was en dat er toen al affectieve banden waren tussen kind en ouder. Als voorbeeld gebruikten ze het huwelijk waarbij kinderen zelf het initiatief mochten nemen. Ze zeiden dat er gewoon geen rouw werd geuit omdat het de wil van God was.

16
Q

de mythe van het Europese gezin

A

We dachten eerst dat het kerngezin een gevolg was van industrialisatie, maar nu weten we dat er in West-Europa daarvoor al sprake was van een kerngezin, waarbij 1 of 2 generaties samen woonden. Het was een uitzondering als er andere familieleden of personeel inwoonden. In Oost-Europa had het kerngezin zich nog niet helemaal ontwikkeld, doordat er geen erfrecht (niet alleen de oudste zoon, maar alle kinderen) was, mensen op jongere leeftijd trouwden en waren de leeftijdsverschillen tussen echtgenoten groter.

17
Q

de invloed van borstvoeding op de vruchtbaarheid

A

Wanneer een vrouw borstvoeding geeft, wordt de ovulatie onderdrukt, waardoor ze geen kinderen kan krijgen en het geboortecijfer daalt. Waar flesvoeding of uitbesteding aan een min gebruikelijk was, steeg het zuigelingensterftecijfer echter.

18
Q

demografische transitie

A
  1. hoog geboortecijfer, hoog sterftecijfer
  2. hoog geboortecijfer, dalend sterftecijfer
  3. dalend geboortecijfer, laag sterftecijfer
  4. laag geboortecijfer, laag sterftecijfer
19
Q

sociale-invloed-hypothese

A

Stelt dat tienermoederschap een onderbreking vormt van de normale ontwikkeling van een jongere, wat leidt tot sociale en economische stress, waardoor een tienermoeder minder goed in staat is om een kind op te voeden.

19
Q

kerngezin

A

Ofwel nuclear family, is rond 1900 onstaan na de demografische transitie naar lagere sterftecijfers. Men werd ook minder traditioneel. Een kerngezin is een gezin met twee GEHUWDE ouders met 1 of 2 BIOLOGISCHE kinderen.

20
Q

tienermoederschap

A

Kinderen van tiener moeders groeien vaak op in een groot gezin en een lager sociaaleconomisch milieu. Dit hangt samen met minder positieve moeder-kind interacties, vroegtijdig ouderschap bij de kinderen, een lagere intelligentie en een grotere kans op crimineel gedrag.

21
Q

sociale-selectie-hypothese

A

Stelt dat de negatieve effecten van tienermoederschap vooral voortkomen uit psychosociale factoren die zowel de kans op tienermoederschap vergroten als de opvoedkwaliteit negatief beïnvloeden, zoals risicogedrag.

22
Q

netwerkgezin

A

Een pleeggezin waarbij het kind wordt opgevangen door familie, vrienden of kennissen.

22
Q

niet-vanzelfsprekende-zwangerschapshypothese

A

Ouders die meer moeite moeten doen om een kind te krijgen en hier heel bewust mee bezig zijn, zijn beter voorbereid op ouderschap.

22
Q

maturiteitshypothese

A

Oudere moeders zijn door hun grotere kennis, levenservaring en beschikbaarheid van financiële en sociale steun beter in staat een goed opvoedklimaat te creëren.

23
Q

bestandsgezin

A

Een geworven pleeggezin.

24
Q

opvoedingsvariant van pleegzorg

A

Een kind blijft permanent bij het pleeggezin wonen.

24
Q

hulpverleningsvariant van pleegzorg

A

Heeft als doel om het kind terug naar zijn eigen gezin te brengen. Pleegzorg kan dan kortdurend of langdurig zijn. Het kind kan bv alleen in de weekend naar het pleeggezin. Dit wordt deeltijdopvang genoemd.

25
Q

roze babyboom

A

In de jaren 1980 wilden homoseksuelen steeds vaker ouders zijn. Door technische ontwikkelingen konden lesbische koppels steeds makkelijker moeder zijn.

26
Q

meerouderschapsituatie

A

Wanneer er meer dan twee volwassenen betrokken zijn bij de opvoeding van een kind.

27
Q

birdnesting

A

Het kind blijft in hetzelfde huis wonen terwijl de gescheiden ouders steeds wisselen. Dit biedt een veilige en stabiele omgeving.

28
Q

cooperative breeding hypothese

A