college 1 Flashcards
introductie
internaliserend gedrag
Gedrag dat gericht is naar binnen, zoals angst of depressie.
externaliserend gedrag
gedrag dat gericht is naar de buitenwereld, zoals woede.
Jean-Jacques Rousseau
Benadrukte in zijn boek ‘Ontdekking van het kind’ als één van de eersten dat een kind niet gewoon een kleine volwassene was, maar een eigen identiteit en unieke behoeften heeft. Hierdoor begonnen mensen te zien hoe belangrijk de ontwikkeling van kinderen was.
mental hygiene movement
Begin 20e eeuw, mensen van de movement vonden dat mentale gezondheid net zo belangrijk was als fysieke gezondheid. Sigmund Freud en Alfred Adler speelden hierin een grote rol.
neurotisering
Gevolg van de mental hygiene movement, de moeder-kind relatie werd nu als de oorzaak van gedragsproblemen gezien.
Medisch Opvoedkundig Bureaus
Werden opgericht na de mental hygiene movement, kinderen konden hier behandeld worden.
heilpedagogiek
Kwam naast de mental hygiene movement op in Duitsland. Het ging over het gebruik van opvoedingsmaatregelen om psychische defecten op te lossen.
sociale pedagogiek
Ontstond vanaf 1900. Het ging niet specifiek over de moeder-kind relatie, zoals neurotisering, maar over de opvoeding buiten het gezin en de school.
pedagogiek in het heden
Na de tweede wereldoorlog werd de pedagogiek steeds meer klinisch en inmiddels is het een empirisch-analytische wetenschap.
anti-pedagogen
Zijn het er met gedragsgenetici mee eens dat de omgeving weinig invloed heeft op de ontwikkeling, waar we tegenwoordig anders over denken. Nu denken we dat zowel genetica als omgeving de ontwikkeling beïnvloedt.
Harry Harlow experiment
Baby aapjes werden bij een harde moeder aap van ijzerdraad en bij een zachte van badstof gezet. Welke moeder voor meer voeding zorgde maakte niet uit, ze spendeerden meer tijd bij de zachte moeder. Later in de ontwikkeling waren ze minder sterk op sociaal gebied, waaruit de conclusie dat gehechtheid belangrijk is kan worden getrokken.
het model van Bronfenbrenner
Een sociaalecologisch model dat gaat over de invloed op ontwikkeling door de omgeving met 5 systemen: microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en schronosysteem. Bronfenbrenner geloofde dat de ontwikkeling van kinderen een gevolg was van proximale processen.
proximale processen
Interacties tussen het kind en personen, objecten en symbolen in de nabije omgeving.
microsysteem
Opvoedingssituaties waarin het kind zich begeeft, zoals ouders, familie, buren, vrienden en school.
mesosysteem
De interacties tussen de verschillende microsystemen.
exosysteem
Dingen waarin het kind niet direct participeert, maar die wel de omgeving beïnvloeden, zoals de regering, media, vrienden/baan van ouders en teacher training instituten.
macrosysteem
Grote structuren op afstand van het kind, zoals sociale normen, het land, legal systems en de politiek.
chronosysteem
Gebeurtenissen die een kind beïnvloeden, zoals de geboorte van een brusje, een verhuizing of technologie.
sociaal-contextueel procesmodel
Jay Belsky ontwikkelde het sociaal-contextueel procesmodel van opvoeding. Hij stelt dat opvoeding een wederzijdse beïnvloeding is van het kind en de opvoeder.
transactioneel model
Van Arnod Sameroff. Hij vond dat andere modellen niet genoeg rekening hielden met het feit dat aanleg en omgeving veranderen met de tijd. Deze twee, omgeving en aanleg, zijn onderling ook afhankelijk van elkaar.