College 2 Flashcards

Diagnostiek van intelligentie

1
Q

Bij welke leeftijd heb je van wie toestemming nodig voor diagnostiek?

A

Tot 12 jaar: toestemming van ouders nodig.

12 of ouder maar nog geen 16 jaar: in overleg met kind en ouders.

16 jaar of ouder: kinderen zijn voor dit doel al volwassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was er voor probleem eind 19e eeuw wat betreft onderwijs?

A

Eind 19e eeuw werd universeel onderwijs voor alle kinderen ingevoerd; ook voor diegenen die extra ondersteuning behoefden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was de oplossing voor het probleem dat universeel onderwijs werd ingevoerd?

A

Alfred Binet ontwierp een test om te meten wie extra hulp nodig had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De test van Alfred Binet

A
  • Binet poogde toekomstig schoolsucces te voorspellen. Hij beoogde de intelligentie te meten die nodig was op school.
  • Binet nam aan dat alle kinderen dezelfde ontwikkeling doormaken, maar dat er verschillen waren in tempo.
  • Binet’s tests beoogden de mentale leeftijd te meten – hoe ver het kind was op het “normale” ontwikkelingspad.
  • Belangrijkste: hij kwam met het concept “mentale leeftijd”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was Binet zijn definitie van intelligentie?

A

“The ability to judge well, to understand well, to reason well.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat meet Binet zijn test niet?

A

De ability to learn, toch gebruiken we deze test nog steeds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wechsler

A
  • Kwam na Binet.
  • Onderscheid verbale en performale intelligentie, hij probeerde het te meten met verschillende testen.
  • Deze test was zo goed om individuele verschillen te testen op verbaal en non-verbaal gebied dat er werd gevraagd of hij de test kon aanpassen voor volwassenen en later ook voor kinderen.
  • Wechsler testen zijn vandaag de dag de meest gebruikte intelligentietesten (belangrijkste).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was Wechsler zijn definitie van intelligentie?

A

“The aggregate or global capacity of the individual to act purposefully, to think rationally, and to deal effectively with the environment.”

In zijn definitie is executief handelen opgenomen, dit komt ook terug in zijn tests.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom meten we de intelligentie?

A
  • Om te onderzoeken hoe (en waarom) individuen verschillen in capaciteiten.
    o Denk aan passend onderwijs of inclusief onderwijs.
    o Een voorspelling en verklaring doen in het onderwijs.
  • Om een overzicht te krijgen van (cognitieve) sterktes en zwaktes (bv. t.o.v. onderwijs en/of recruitment).
    o Ook bv. bij een kind dat is vastgelopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intelligentietesten

A

Een intelligentietest is een van de meest gebruikte diagnostische instrumenten omdat het wordt gebruikt om dingen uit te sluiten.

Maar er wordt niet altijd iets gedaan met de uitkomst, het wordt ondergewaardeerd, maar het wordt ook bijna altijd gebruikt, dus het wordt ergens ook overgewaardeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is intelligentie volgens Thurstone?

A

“The capacity to inhibit instinctive adjustments, flexibly imagine different responses, and realize modified instinctive adjustments into overt behavior”

  • Het gaat om het uiteindelijke gedrag.
  • Het gaat om het aanpassingsvermogen als het verlengde van probleemoplossend vermogen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is intelligentie volgens Sternberg?

A

“The mental capacity to automatize information processing and to emit contextually appropriate behavior in response to novelty”

  • Flexibel kunnen aanpassen en om kunnen gaan met de wereld.
  • Het gaat over gedrag, aanpassingsvermogen en de context.
  • Hij besteed meer aandacht aan de context.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is intelligentie volgens Sattler?

A
  • Het staat los van de instinctieve processen.
  • Gaat over het evolutionaire perspectief, dus het gaat heel veel over overleving (survival).
  • Gaat niet over fysiologische processen maar hoe jij je aanpast aan je omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intelligentie

A

Intelligentie is een samenvoeging van verstandelijke vermogens, cognitieve processen en vaardigheden.

Zo optimaal mogelijk met een veranderende wereld omgaan (cultureel aspect).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke aspecten horen bij intelligentie?

A
  • Relaties kunnen ontdekken (inductie).
  • Regels afleiden (inductie).
  • Problemen oplossen (zowel dagelijks als abstract).
  • Nieuwe taken oplossen met oude kennis (transfer).
  • Flexibele aanpassing.
  • Abstract, logisch en consistent redeneren.
  • Leervermogen (zonder volledige instructie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat kan je zeggen over intelligentie testen oefenen?

A

Intelligentie gaat om het generaliseren van hetgeen je hebt geleerd.

Je kan wel beter worden in een intelligentietest door het veel te oefenen, maar dit generaliseert niet goed.

Iemand met bv. ASS wordt niet als minder intelligent gezien door het lastig vinden om met verandering om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Army alpha en Army bèta

A

De Army alpha (verbaal) en de Army bèta (non-verbaal) test zijn ontwikkeld om te kijken of mensen geschikt waren om soldaat te kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen verschillende definities voor intelligentie?

A
  • Het verstandelijk vermogen
  • Cognitieve processen
  • Vaardigheden
  • Het vermogen om aan te passen aan de omgeving
  • Het vermogen om te leren van de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Spearman

A

Spearman stelde dat intelligentie bestaat uit twee factoren:

  • Een generale factor: g
    o Deze factor representeert wat alle intelligentie sub testen gemeen hebben
    o Dit voorspelt en verklaart het meeste volgens Spearman
  • Specifieke factoren: s
    o Wat deze s’en allemaal zijn werd niet concreet

Dus: g bestaat uit allemaal s’en.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kwam Spearman op de g factor en de s factoren?

A

Via factoranalyses.

Hij zag dat items die helemaal niets met elkaar te maken leken te hebben wel gecorreleerd waren. Dit laat zien dat dit model niet waterdicht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vernon’s hiërarchische theorie

A

Dit model bestaat uit 4 lagen. De bovenste laag is de algemene intelligentie g. Daaronder zitten de major group factors. Daaronder de minor group factors. Dan tenslotte zitten daaronder de specifieke factoren.

Hij borduurde voort op het model van Spearman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cattell’s intelligentietheorie

A

Inteligentie bestaat volgens deze theorie uit twee onderdelen:

  • Vloeibare/fluïde intelligentie
  • Gekristalliseerde intelligentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fluïde/vloeibare intelligentie

A
  • Redeneervaardigheden
  • Onafhankelijk van cultuur
  • Nieuwe problemen oplossen
    o On the spot problem solving
  • Relatie kunnen waarnemen en ontdekken
  • Nieuwe kennis verwerven
  • Je kan relaties zien, inferenties doen en de mogelijkheid om nieuwe kennis op te doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A
  • Afhankelijk van cultuur.
  • Verzameling feitelijke kennis over de wereld.
  • Is het relevant voor jou?
  • Betekent niet per se dat diegene minder intelligent is.

Vb. Wie zijn de koning en koninging van NL/België/etc./?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het probleem met cattell’s intelligentie theorie?

A

Bijna elke fluïde intelligentietest bevat gekristalliseerde kennis waardoor het vrijwel onmogelijk is om een fluïde test volledig onafhankelijk te maken van cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is Carroll aan zijn drie stratum theorie gekomen?

A

Hij combineerde ruim 400 datasets om op basis daarvan te zeggen wat terugkerend is aan hoe intelligentie gemeten wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Carroll’s drie stratum theorie

A

Volgens het model bestaat intelligentie uit 3 onderdelen. Het hoogste niveau is de algemene intelligentie. Het tweede niveau wordt de broadly established factors genoemd. Het derde niveau is specifieker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat kan je zeggen over de verschillen en overeenkomsten tussen de intelligentiemodellen?

A

Wat je vaak ziet is dat er veel overeenkomsten zijn tussen de verschillende theorieën en tussen de verschillende wetenschappers op dat niveau. Zodra je naar de meer specifieke test gaat zijn er al meer verschillen omdat de een op een bepaald vlak wat meer de focus legt dan de ander.

29
Q

CHC-model

A
  • Het nieuwste en meest complete model.
  • Borduurt voort op het model van Carroll.
  • Ze geloven dat er generale intelligentie is.
  • Elke brede vaardigheid bestaat uit nauwe vaardigheden.
  • Er is 1 test die bijna al deze vaardigheden in kaart brengt, hij meet alle brede cognitieve vaardigheden maar niet alle smalle vaardigheden. Dit komt omdat het anders veelste lang zou duren.
  • Je kan met dit model per individu heel duidelijk verschillen bekijken.
  • Het is heel goed toetsbaar omdat het zo specifiek is.
30
Q

Het meervoudige intelligentiemodel van Gardner

A
  • Hij heeft het over het belang van de types intelligentie.
  • Hij komt met verschillende types van intelligentie waarbij het ook over kennis over motoriek en kinesiologie kan gaan. Maar ook over intra-persoonlijke intelligentie en muziek.
  • Tot hem werd er minder aandacht besteed aan deze andere types van intelligentie.
  • Hij kwam ook met criteria op basis waarvan je kan beoordelen of iets een op zichzelf staande vorm van intelligentie is.
  • Het zegt dat verschillende soorten intelligentie naast elkaar bestaan.
  • Het is een heel positief model waardoor het vaak wordt gebruikt in de jeugd/onderwijs.
  • Er is geen empirische evidentie dat dit zo is.
31
Q

Wanneer weet je volgens Gardner dat iets een op zichzelf staande vorm van intelligentie is?

A

Bijvoorbeeld als je een ongeluk hebt gehad dat 1 vorm van intelligentie aanpast.

32
Q

Wanneer beschouwd Howard Gardner iets als intelligentie?

A

Iets moet als waardevol/gewaardeerd worden (gezien) om als intelligentie te worden beschouwd.

33
Q

Wat zijn de drie onderdelen van Sternbergs triarchic?

A
  • Analytische intelligentie
  • Creatieve intelligentie
  • Praktische intelligentie
34
Q

Analytische intelligentie volgens Sternbergs triarchic

A

Mentale stappen of componenten die worden gebruikt om problemen op te lossen.

35
Q

Creatieve intelligentie volgens Sternbergs triarchic

A

Ervaring gebruiken op manieren die inzicht bevorderen.

36
Q

Praktische intelligentie volgens Sternbergs triarchic

A

Vermogen om te lezen en zich aan te passen aan de context van het dagelijks leven.

37
Q

De eerste ‘moderne’ intelligentietest

A
  • Is ontwikkeld in 1905 door Binet en zijn collega’s
  • Academische intelligentie
  • Mentale leeftijd
  • Intelligentie = leervermogen
38
Q

Hoe zien intelligentietests er vandaag de dag uit?

A

Vandaag de dag, ruim 100 jaar na de intelligentietest van Binet, ziet een intelligentietest er in grote mate nog hetzelfde uit.

39
Q

Wat meet een intelligentietest?

A
  • Reeds verworven kennis en vaardigheden.
    o Je kan enige voorspellingen doen over hoe het in de toekomst kan gaan, maar je weet niet heel veel.
  • Een momentopname van deze kennis en vaardigheden.
    o Een psycholoog bespreekt dus altijd de uitkomsten van zo’n test in de context.
40
Q

Wat zegt de uitslag van een intelligentietest?

A

Het geeft een indicatie van intelligentie in vergelijking met anderen van dezelfde leeftijd.

41
Q

Wat is IQ?

A

Prestaties op een intelligentietest die zijn samengepakt in één getal (intelligentiequotiënt).

  • IQ = mentale leeftijd/ chronologische leeftijd x 100 (Stanford & Binet).

IQ tests worden vergeleken met een grote normgroep. Dit is normaal verdeeld met als gemiddelde een IQ van 100 en per standaarddeviatie een afwijking van 15 punten op de IQ-schaal.

Voorspeller van toekomstige schoolse prestaties.

  • R = 0.50 (gem.)
42
Q

Een IQ test meet prestaties, maar kan de test deze ook verklaren?

A
  • Nee want het is multifactorieel.
  • Je weet niet hoe het kind daar is gekomen.
  • Het denkproces is het meest voorspellend voor toekomstige prestaties.
43
Q

Wat gebeurt er met termen voor mensen met een laag IQ.

A

Deze termen krijgen een negatieve ervaring waardoor ze veranderen over de jaren heen.

44
Q

Hoe interpreteer je ‘high average’ en ‘low average’?

A

‘High average’ en ‘Low average’ zijn nog steeds gemiddeld, niet boven- of ondergemiddeld.

45
Q

Mindset

A

Hoe je denkt over intelligentie.

46
Q

Fixed vs. growth mindset

A

Fixed mindset betekent dat het vaststaat.

Growth mindset betekent dat je nog stappen kan maken. Het gaat niet zozeer over intelligentie.

47
Q

Waar of niet waar: intelligentie heeft ook een gedragsmatig deel.

A

Waar

48
Q

Wat gebeurt er met de stabiliteit die gemeten wordt met een IQ test van 3 tot 12 jaar?

A

De score op een IQ test, dus je prestatie, is relatief instabiel van 3 tot 8 jaar. Van 8 tot 12 jaar is het vrij stabiel.

49
Q

Wat veronderstelt een IQ-test?

A

Gelijke

  • Leermogelijkheden en -ervaringen
  • Taalvaardigheden
    o Mensen die een test maken die niet in hun moedertaal is hebben een grotere kans op een lagere score
    o Vb. Kinderen die veel hebben geoefend verbaal en onder de 4 daar hoog op scoren kunnen toch vastlopen
  • Test-vaardigheden
    o Dat je bekent bent met het concept dat je ‘zo snel mogelijk …’
50
Q

Waarop ligt de nadruk bij een IQ-test?

A

Op de uitkomst (scores) en niet op de psychologische processen.

51
Q

Test bias

A

Onderschatting van het intelligentiepotentieel.

  • Vb. iemand met dyslexie
52
Q

Waar of niet waar: uitkomsten van een intelligentietest zijn een directe maat voor intelligentie.

A

Niet waar. Uitkomsten van een intelligentiest zijn een indirecte maat voor intelligentie.

53
Q

Welke 3 soorten van intelligentie zijn er?

A

A heeft een intelligentieplafond, het is het intelligentiepotentieel in een optimale wereld.

B is een afspiegeling van A.

C is hoe we het doen op een intelligentietest en het is een afspiegeling van B.

54
Q

Hoe staan de 3 soorten van intelligentie in verhouding met elkaar?

A

De uitkomst op een intelligentietest (C) is een indirecte maatstaf voor wat je daadwerkelijk wilt meten (A en B).

55
Q

Intelligentie A

A
  • Intelligentiepotentieel.
  • Aangeboren, genetisch bepaald en onafhankelijk van cultuur.
56
Q

Intelligentie B

A

De ‘expressie’ van het genetische potentieel.

  • Gedrag
  • Leren
  • Denken
  • Probleem-oplossen

Relatie tussen de omgeving, leerervaringen en de genetische potentie.

57
Q

Intelligentie C

A

Prestaties

  • IQ
58
Q

Wat test je als je het congnitief functioneren van een kind onderzoekt?

A
  • Medewerking
  • Aandacht
  • Volhardendheid
  • Sociale responsiviteit

Deze factoren moeten altijd worden meegenomen in de analyse.

59
Q

Waar dien je voor te waken bij intelligentieonderzoek bij kinderen?

A

De negatieve consequenties van ‘diagnostisch labelen’ of het ‘over-diagnosticeren’ van ernstige psychiatrische problematiek.

60
Q

Wat is, naast de testresultaten, belangrijk om in de gaten te houden tijdens de testafname van een kind?

A

Het gedrag

61
Q

Wat zijn beperkingen van intelligentieonderzoek bij kinderen?

A

Testresultaten tijdens vroege kindertijd hebben weinig voorspellende waarde voor later functioneren.

Daarom zet je, zeker bij (jonge) kinderen, er altijd bij hoe lang een intelligentietest geldig is (vaak 1 jaar).

Slechte correlatie tussen prestatie tijdens de eerste 6 maanden met scores die na het 5e levensjaar zijn verkregen.

Op latere leeftijd (> 5 jaar) neemt de predictieve waarde van intelligentieonderzoek toe.

62
Q

Als je tweetalig wordt opgevoed, heeft dit dan ook effect op een IQ test? Omdat je dan niet één moedertaal hebt?

A

Als je voor je vijfde begint met twee talen leren kan je ze allebei even goed leren (net zo goed als iemand zijn moedertaal zou leren) maar na je vijfde kan dit eigenlijk al niet meer.

63
Q

Wat zijn de verschillende indexen van de WISC?

A

Communicatie van het intellectuele functioneren aan ouders/leraren.

Manager: werkgeheugen index

  • Vaardigheid: focus op belangrijke informatie, en de overdracht van deze informatie voor de verdere verwerking (fonologische loop/ visueel-spatiale sketchpad).

Assistent: processing snelheidsindex

  • Vaardigheid: versnelde informatieverwerking.

Architect: visuele spatiële index

  • Vaardigheid: visueel-spatiële beredenering, mentale rotaties en visueel werkgeheugen.

Detective: fluïde beredenering index

  • Vaardigheid: het oplossen van (nieuwe) problemen, logische rederering, gebruiken van meerdere cognitieve vaardigheden.

Bibliothecaris: verbale comprehensie index

  • Vaardigheid: feitenkennis, verbale redenering.
64
Q

Structuur van de WAIS-IV

A

De Engelse variant heeft exra testen.

SImilarities en vocabulary zijn verplichte onderdelen.

65
Q

Wat is het voordeel van het weten van je IQ?

A

Dat het inzicht kan geven in het algemene niveau van functioneren.

Dit wordt vaak gevraagd door overheidsinstanties.

66
Q

Wat is het nadeel van het weten van je IQ?

A

Het IQ geeft geen inzicht in de specifieke sterktes en zwaktes van een kind (hiervoor is een gedetailleerde analyse nodig).

67
Q

Hoe kan een IQ test helpen bij het kiezen van een interventie?

A

Het sterkte/zwakte profiel kan een handvat bieden bij het kiezen van een interventie.

Hoe je het doet op een bepaalde test is niet per se je algemene intelligentie.

68
Q

WISC-V

A

Een IQ-test voor kinderen.

Hierin worden het totaal-IQ en subschalen binnen het IQ onderscheiden.