College 1 - Gezinsdiagnostiek in de Forensische Context Flashcards

1
Q

Wat heb je als diagnosticus nodig?

A

Inhoudelijke theorieën over psychopathologie
Kennis over normale én afwijkende ontwikkelingspatronen
Instrumenten en technieken om gedrag in kaart te brengen
Statistische en psychometrische technieken om gegevens te kunnen verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een diagnose?

A

Theorie van het individuele geval
- Ruim begrip (proces van signaleren t/m evalueren), heb je antwoord gegeven op de onderzoeksvraag?
- Op zoek naar spanning, onzekerheid of probleem bij individu, in groep of situatie
- Kan persoonlijk/uniek zijn (is veel unieker dan classificatie)
- Uniekheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een classificatie?

A

Classificatie (labelen) is een deel van de diagnose, gebeurt op basis van de DSM-v.
- Gericht op soortgelijkheid, overeenkomsten (nooit uniek)
- Kan helpen bij diagnosticeren
- Toewijzing aan categorie
- Communicatie, predictie
- Gelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de DSM-V?

A

De DSM-V is vooral een handboek, slechts een verzameling symptomen die samen voorkomen. “Past iemand in een bepaald hokje?”. Is vooral gericht op volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kritiek op de DSM-V vanuit orthopedagogisch perspectief?

A
  • De dynamiek van opvoedingsproblemen zijn buiten beeld
  • Beschrijvingen voor volwassenen niet altijd van toepassing op kinderen
  • Geen aanknopingspunten voor betrekken van positieve kenmerken in functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn voordelen van dimensioneel te werk gaan?

A
  • Gedetailleerder beeld van klachten en sterke punten van kinderen
  • Iedereen is uniek, mate van ernst
  • Algemeen: draagt bij aan meer kennis over psychopathologie en onderliggende mechanismen
  • Categorieën ingewikkeld vanwege ontwikkelingsvariabiliteit (kind ontwikkelt zich ‘op en neer’. Er kunnen lastigere fases zijn, klachten kunnen anders eruit zien).
  • Leeftijds-gerelateerd veranderingen in wat normaal of pathologisch is
  • Het is dimensioneel, het kan van niet zo erg naar heel erg gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HITOP)?

A
  • Dimensioneel (kan schuiven, fijner dan DSM)
  • Gebaseerd op groot aantal studies naar samenhang symptomen
  • Verschillende lagen waarin samenhang steeds breder is
  • Bovenaan algemene psychopathologie factor (p-factor)
  • Voordelen:
    – Minder stigmatiserend
    – Meer ruimte voor heterogeniteit
    – Transdiagnostische benadering in behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet de diagnostische cyclus er uit?

A
  1. Aanmelding
  2. Klachten en hulpvragen volgens cliënt (KA)
  3. Bepalen type vraagstelling en scenarios
  4. Bepalen problemen en clusters (PA)
  5. Hypotheses opstellen en toetsen (VA)
  6. Interventies bepalen (IA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom de diagnostische cyclus?

A

Faciliteert onafhankelijk onderzoek
- Uitgevoerd door verschillende professionals, dezelfde uitkomst
Wetenschappelijk onderbouwde diagnostiek is:
- Hypothese toetsend
- Controleerbaar
- Herhaalbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet de klinische cyclus er uit?

A

De diagnostische cyclus + therapeutische cyclus met onderlinge evaluatie.
Therapeutische cyclus:
- Plannen
- Uitvoeren
- Beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de verklaringsanalyse er uit?

A

Onderkennende hypothese
- Clustering van symptomen op basis van classificatiesysteem
Verklarende hypotheses
- Hoe is het probleem ontstaan en hoe wordt het in stand gehouden?
Indicerende hypotheses
- Hoe kunnen we het probleem aanpakken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn valkuilen van verklaringsanalyses?

A

Een oorzaak (bv verwaarlozing) kan meerdere probleemclusters verklaren. Probleemclusters verklaren NIET andere clusters.
Je moet dus meerdere hypotheses onderzoeken omdat je meerdere verklaringen kan aannemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem drie diagnostische instrumenten

A
  1. Klinisch interview
  2. Methoden van observatie
  3. Psychologische test
    Je wil een combinatie van alles gebruiken, wordt dan objectiever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de typen klinisch interview

A

Doel: kwalitatieve en brede informatie verzamelen (kan soms kwantitatieve score geven)
Typen:
- Ongestructureerd
- Gestructureerd: vragen staan vast
- Semi-gestructureerd: vragen staan deels vast, deels flexibel. Meest gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke afwegingen worden gemaakt bij klinisch interview?

A

Interviews niet voor iedere leeftijd/doelgroep geschikt!
Ongestructureerd
- (te) veel of te selectief informatie verzamelen, te weinig specifiek, niet hypothese toetsend
Gestructureerd of semi-gestructureerd
- Voordelen: observeren cliënt, band opbouwen, tegengaan selectief informatie verzamelen (confirmation bias)
- Nadelen: weinig ruimte voor aanvullende vragen of controle op interpretatie van de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf het doel van het diagnostisch instrument van observaties

A

Doel:
- Algemeen beeld functioneren van cliënt
- Klopt observatie met testresultaten?
- Altijd aanvullend
- Soorten observatie tijdens testafname of specifiek?
– Bijv. gezinsgesprek; thuisobservatie; ouder-kind observatie; spelobservatie; schoolobservatie
– Geschikt voor diverse doelgroepen/leeftijden/settings!

17
Q

Waar let je op bij observaties?

A

Objectief en gestandaardiseerd werken!
Letten op:
- Uiterlijke verschijning
- Benadering/contact/interactie
- Stemming/affect
- Motivatie
- Inzicht in eigen klachten
- Concentratie/aandacht
- Motoriek
- Taal
- Geheugen
- Intelligentie

18
Q

Geef voorbeelden van psychologische tests.

A

Functietest (bijv. IQ, neuropsychologisch)
Projectief materiaal
Zelfrapportage/informanten rapportage (bijv. klachten; persoonlijkheid)

19
Q

Wat zijn psychometrische kwaliteiten?

A
  • Validiteit: meet het instrument wat het - beoogt te meten?
  • Predictieve validiteit: In hoeverre kan het instrument bepaald gedrag voorspellen?
  • Betrouwbaarheid: Geeft het instrument dezelfde score, onafhankelijk door wie het wordt uitgevoerd (inter-beoordelaar), over tijd (test-hertest) en zijn alle items passend bij de vragenlijst (inter-item)?
20
Q

Wat houdt sensitiviteit & specificiteit in bij binaire test?

A

Grote mate van sensitiviteit:
- Een test of instrument detecteert dat een bepaalde ziekte/stoornis/situatie aanwezig is bij personen voor wie deze ziekte/stoornis/situatie daadwerkelijk aanwezig is (percentage terecht positieve uitslagen onder personen met stoornissen)

Grote mate van specificiteit:
- Een test of instrument bevestigt in de meeste gevallen correct dat een bepaalde ziekte/stoornis/situatie afwezig is bij personen voor wie deze ziekte/stoornis/situatie daadwerkelijk afwezig is (percentage terecht negatieve uitslagen onder personen zonder stoornissen

21
Q

Wat is projectief materiaal?

A

Psychometrische kwaliteiten: zeer zwak
Interpretatie: zeer voorzichtig, beschrijvend
Geeft beeld wat er in het kind om gaat, taalgebruik
Slechts aanvullend gebruiken!

22
Q

Wat is de conclusie over diagnostische materialen uit dit college?

A

Combineer verschillende instrumenten
Context van belang: leeftijd, omstandigheden, hulpvraag
Let op psychometrische kwaliteiten
- Betrouwbaarheid en validiteit
- Sensitiviteit en specificiteit

23
Q

Wat is MST?

A

Multi systeem therapie –> verbeterd functioneren in het gezin –> leeftijdsgenoten, school, wijk –> verminderd anti sociaal gedrag en verbeterd functioneren van de jongeren

24
Q

Voor wie is MST bedoeld?

A

Kinderen/jongeren met ernstige gedragsproblemen
Zonder MST behandeling dreigt er detentie of een uithuis- plaatsing (soms al uit huis geplaatst)
Bij thuisplaatsing na detentie of residentiele (gesloten) jeugdzorg
Problemen op minimaal 2 van de 3 leefgebieden thuis/school/vrije tijd
Veelal is er sprake van een combinatie van verschillende gedragsproblemen

25
Q

Geef een overzicht van de behandelingen voor Jeugd

A

Overzicht behandelingen Jeugd
* Jongeren met antisociaal gedrag en een delict risico (MST)
* Jongeren die seksueel probleemgedrag (hebben) laten zien (MST-PSB)
* Jongeren met antisociaal gedrag en een verstandelijke beperking (MST-ID)
* Jongeren met drugs-en alcoholgebruik en gaming problematiek (MST-SA)
* Jongeren (en/of ouders) met internaliserende psychiatrische problematiek (MST-PSY)
* Kinderen met ernstige gedragsproblemen (MST-C)
* Ernstige verwaarlozing en mishandeling in gezinnen (MST-CAN)