Cognitivisme Flashcards

1
Q

Wat betekent selective attention?

Definitie-voorbeeld

A

Het selecteren van bepaalde informatie dat via de zintuigelijke waarneming binnen komt in het sensorische geheugen terwijl andere informatie genegeerd wordt.
Voorbeeld: Je bent in gesprek met iemand in een klaslokaal terwijl andere mensen om je heen ook in gesprek zijn. Echter volg je alleen het gesprek waar je inzit totdat iemand uit de klas jouw naam noemt in zijn/haar gesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 4 factoren zijn bepalend voor de mate waarop selective attention plaats vind?
definitie-voorbeeld-cvoorbeeld

A
  1. Hoe betekenisvol de informatie is
  2. De gelijkenis van de informatie of ongelijkheid ervan.
  3. De moeilijkheidsgraad
  4. De capaciteit om je aandacht te sturen ( afhankelijk van leeftijd,inteligentie,concentratie vermogen etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt er bedoeld met het begrip automaticity?

Definitie-synoniem-logica -voorbeeld

A

Wanneer je taken op de ‘‘automatische piloot’’ kunt uitvoeren, omdat je ze ‘‘overlearned’’ hebt.
-automatisme= iets automatisch kunnen doen
Voorbeeld: De eerste paar keer dat je auto rijd moet je hierbij erg veel denken, op een gegeven moment hoef je er niet zo veel meer bij stil te staan welke handelingen je waarneer moet uitvoeren en gaat het automatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houd patern recognition in?

Definitie-voorbeeld-evolutionaire logica

A

Patroon herkenning wijst naar het herkennen van zintuigelijke prikkels uit de omgeving en deze onder te verdelen in concepten en principes die al in het geheugen opgeslagen zaten.
Voorbeeld: Een vierkant met een driehoek erop wordt aangezien als een huis.
Logica: Als het silouet van een beer zichtbaar is dan is het beter om te vluchten dan verder te analyseren ofdat dit daadwerkelijk een beer is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 modellen van patern recognition:

Definitie-voorbeeld-analogie-verwarring en verschillen

A
  1. Template matching
    Er wordt een blauwdruk/mal gemaakt ( het template) en binnenkomende prikkels worden vergeleken met dit template.
    Voorbeeld: Je hebt ooit een zonnebloem gezien en nu zie je een madeliefje, het madeliefje komt genoeg overeen met het template om een bloem te zijn.
    Zie het template als een mentale mal, past het object indeze mal, dan matched het template.
  2. Proto type model
    In het geheugen wordt een prototype opgeslagen dat dienst doet als een’‘classe’’ waaronder je inkomende concepten kunt plaatsen.
    Voorbeeld:
    Een kind tekent een streep met een circel op het uiteinde en daar aanvast 12 ovalen vormen. Je herkent dit als een bloem, omdat het overeen komt met het opgeslagen prototype.
    Zie het proto type als een hele basale tekening.
  3. Feature analysis:
    Mentale kopieen van omgevings prikkels worden opgeslagen in het geheugen. Deze worden vergeleken met de binnenkomende omgevingsprikkels om te zien of de kenmerken overeen komen.
    Voorbeeld:
    Het ruikt als een bloem, het heeft roze bladeren als een bloem, het groeit in een tuin. = Herkenning bloem
    Je kunt dit zien als een neurale checklist die het brein gebruikt bij het herkennen.

Het onderscheid tussen feature analysis en de andere 2 vormen van patern recognition is duidelijk:
Kijken van detail naar globaal.
Bij de andere caterorieen is het moeilijker om onderscheid te zien. Een proto type is echt een classe en een template is echt een match. daar zit het verschil!

Waar lijkt het op? (TM)
past deze in de categorie van het proto type? (PM)
komen de kenmerken overeen? (FA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 processen spelen een rol bij het ophalen van informatie?

A
  1. Encoding
    Het proces van coderen en verbinden van nieuw binnen gekomen informatie met concepten en/of ideen uit het lange termijn geheugen
  2. Recognition
    Zie patroon herkenning (3 type + 5 effecten)
  3. Recalling
    Het ophalen van informatie kan op 2 manieren:
  4. Cued recall
    Het ophalen van informatie via aanwijzingen
  5. Free recall
    Er wordt zonder hulpinformatie informatie vanuit het lange termijn geheugen het werkgeheugen ingebracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 3 processen spelen een rol bij het vergeten van informatie?

A
  1. Failure to encode
    De informatie is nooit goed genoeg aangeleerd.
  2. Failure to retrieve
    Er is een onvermogen om informatie op te halen.
  3. Interference
    Andere informatie staat in de weg voor het effectief terug roepen van de informatie.
    Dit kan komen doordat er recentelijk informatie is aangeleerd die overeenkomende triggers heeft als het stukje informatie dat je probeert op te halen. Ook is het mogelijk dat er oude informatie in het geheugen zit dat zo sterk aangeleerd is dat dit als het ware het nieuwe stukje informatie domineert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem en onderscheid de 4 verschillende representatie modellen van het langetermijngeheugen:
Definitie-voorbeeld-voordelen-nadelen-verschillen en overneenkomsten

A
  1. Het netwerk model (NM)
    Informatie wordt opgeslagen in een netwerkstructuur.
    Dit netwerk bestaat uit:
    Knopen: Concepten en eigenschappen
    Verbindingen: associaties tussen de knopen
    Hoe dichter concepten bij elkaar liggen, hoe sneller de informatie kan worden opgehaald.
    Voorbeeld:
    Dat er in Afrika donkere mensen leven kan eerder worden opgehaald dan dat Afrika zich op de 3rde planeet vanaf de zon gezien bevindt. Dit omdat het eerste stukje informatie zich dichter bij het concept afrika bevindt.
    Voordeel: Verklaart goed hoe er in het geheugen geclasificeerd wordt.
    Nadeel: Verklaart NIET het typerende van een concept.
    Voorbeeld: Het sneller herkenen van een kanarie, dan een pinguin als vogel. ( Een gat wat het FCM tracht op te vullen!)
  2. Feature comperison model (FCM)
    Informatie wordt opgeslagen als sets van bepaalde kenmerken (zie: patern recognition: Feature analysis)
    Voorbeeld: Afrika is een continent, net als Europa zij hebben per slot van rekening overlappende kenmerken!
    Voordeel: Verklaart WEL het typerende van een concept.
    Voorbeeld: Het sneller herkenen van een kanarie, dan een pinguin als vogel.( omdat een kanarie meer overlappende eigenschappen heeft met het stukje informatie genaamd ‘‘vogel’’.
    Nadeel: Houd geen rekening met semantische flexibiliteit.
    Voorbeeld: Piano= instrument, maar ook piano=zacht.
    Piano voldoet dus aan 2 verschillende cheklijsten tegelijkertijd!
  3. Propositional model(PM)
    In plaats van het NM dat bestaat uit knopen zoals : vogel,vleugel,geel. Bestaan de knopen in PM uit proposities.
    proposities zijn de kleinst mogelijke stellingen over een bepaald stukje informatie:
    Een vogel heeft vleugels, een vogel vliegt.
    Voorbeeld: zit verwerkt in de uitleg.
    Voordeel: Het is heel goed in het verklaren van PROCEDURELE kennis.
    Nadeel: Het is te complex om vast te stellen/ te ontkrachten middels wetenschappelijk onderzoek.
  4. Parralel distributed processing model (PDPM)
    Een netwerk van knopen die verbonden worden door hun associaties. Elke keer als een omgevingsprikkel een associatie activeerd, dan wordt deze ‘‘sterker’’
    Voorbeeld: Hoe vaker een associatie wordt gebruikt met een positief gevoel, hoe sterker de desbetreffende taak geacioceerd raakt.
    Voordeel: Het verklaart de permanentie van opgeslagen informatie in het brein en ook de stapsgewijze, dynamische natuur van het leren.
    Nadeel: Het is niet goed in staat om de verschillende geheugen functies te beschrijven.

-Overeenkomsten en verschillen:
1. Netwerk
NM,PM en PDPM zijn allen modellen die verklaren vanuit het idee dat informatie zich in netwerken bevindt.
Het grote verschil zit hem in waar deze netwerken uit bestaan.
NM: Knopen van informatie, hoe dichter bij hoe makkelijker ze activeren.
PM: Knopen van proposities, ipv losse informatie
PDPM: De connecties tussen de knopen bestaat uit informatie die ‘‘versterkt’’ kan worden bij heractivatie.

FCM wijkt hier totaal vanaf en lijkt meer op een checklist die afgegaan moet worden.

2.Focus  
NM: Clasisfisering 
FCM: Patroon herkenning
PM: Procedurele en declaratieve kennis
PDPM: Stapsgewijs leren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de belangrijkste gevolgen van het cognitive information processing-model voor instructie en hoe is dit toe te passen in de praktijk?
Globaal-definitie-Type-Acroniem

A

De belangrijkste gevolgen voor de praktijk zijn het onstaan van 3 strategieen die toe te passen zijn in het lesgeven. Ook zijn deze toe te passen in zelf studie. Je geeft dan Les aan jezelf. (GUM)
1.Georganiseerde instructie
-Door grafische representatie van informatie te presenteren maak je het voor de lerende makkelijker om informatie te organiseren en te verwerken.
(Gebruikt het dual code system model
(verbaal+visueel))
-Aangeven welke informatie belangrijk is.
(Vergemakkelijkt selectieve aandacht)
2.Uitgebreid en variabel oefenen
(Automaticity en Encoding (cued recall)
3.Meta cognitie verbeteren:
-Het CIP model gebruiken om er achter te komen waar de verbeter punten liggen bij de leerling.
- Deze verbeterpunten leveren een bijdrage aan het zelf regulerend leervermogen:
* Weten wat je weet
* Weten wat je moet weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe vindt cognitive organisation volgends professor Ausubel plaats en welke processen spelen volgens hem een rol bij betekenisvol leren?
vertaling-instructie-student-Vergelijking

A

Volgens Prof Ausubel zijn er 4 vormen van leren:
1. Discovery learning
experimenteel leren
Instructie: Er wordt een diversiteit aan informatie aangeboden
student: Informatie herschikken, intergreren in bestaande coginieve structuur en gewenst eind product creeren
2. Reception learning
receptief leren
instructie: De lerende krijgt de volledige vorm van informatie angeboden en moet deze zelf herstructureren
student: Informatie internaliseren in een bruikbare vorm.
3. Rote learning
Stampen
Instructie:De lerende krijgt de volledige vorm van informatie angeboden en moet deze zelf herstructureren
student : Moet de informatie veelvuldig herhalen
4. Meaningfull learning:
Betekenisvol leren
Instructie: Er wordt een diversiteit aan informatie aangeboden
Student: nieuwe informatie wordt gecodeerd door op een actieve manier te leren begrijpen hoe de stukjes van het concept bijelkaar horen als een groot geheel.

Dus:
Originele informatie (REL+ROL) 
VS 
diverse bronnen (DL+ML)
En
Translatie(REL) VS Herhaling (ROL)
Herschikken en structureren (DL)
VS
Betekenis toevoegen (ML)

Je ziet duidelijk de superieuriteit van DL en ML

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de 5 effecten die invloed hebben op patroon herkenning:
Definitie-acroniem

A
  1. Past experience: Het brein gebruikt reeds bestaande kennis
  2. Closure: Het brein vult zelf gaten op.
  3. Proximity: bij voldoende afstand onderscheiden wij prikkels van elkaar
  4. Context: We halen informatie uit context om onvoledige prikkels
  5. Similarity: We zien dezelfde soort prikkels als een

PCPCS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 3 condities voor betekenisvol leren?

A
  1. Determination:
    De student moet van plan zijn om betekenisvol te gaan leren
  2. Meaning:
    De leerstof die aangeboden wordt moet betekenisvol zijn voor de leerling
  3. Pre-knowledge
    Er moet voldoende voorkennis in combinatie met het vermogen om voorkennis te koppelen aan de nieuwe informatie aanwezig zijn in de student.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem de 5 effecten die invloed hebben op patroon herkenning:
Definitie-voorbeeld-voordeel-nadeel-acroniem

A
  1. Past experience :
    We kennen prikkels die lijken op voorheen ervaren prikkels snel toe aan het zelfde patroon.
    Voorbeeld: De geur van basilicum doet je denken aan de keuken van je oma.
  2. Closure:
    Het brein vult zelf gaten op.
    Voorbeeld: Als ik in mij kamer zit, ga ik ervan uit dat mijn bed zich achter mij bevindt , zonder dit zeker te weten.
  3. Proximity:
    Bij voldoende verschil onderscheiden wij verschillende patronen.
    Voorbeeld: Het onderscheiden van 3 meisjes uit een groep van 10 kinderen gaat (meestal) gemakkelijk.
  4. Similarity: We zien dezelfde soort prikkels als 1:
    Voorbeeld: het generaliseren van groepen mensen
  5. Context : We halen informatie uit context en vullen onvoledige prikkels aan.
    Voorbeeld: Als je vanuit je gedachte de wachtkamer bij de dokter moet reconstrueren, dan zul je hiaten in je geheugen aanvullen met ‘‘logische’’ objecten.
    PCPCS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg de cognitieve structuur uit die Ausebel gebruikt in zijn theorieen en gebruik daarbij de begrippen Subsumptie,afgeleide subsumptie, correlatieve subsumptie, superieur leren en combinatorisch leren
Algemeen-definitie-steun-Kortom

A

Ausebel erkende het bestaan vn neurofisiologische processen, maar drukte zijn theorie uit in termen van hypotetische constructies van geheugen structuren.

Deze hypotetische structuur bestaat uit sets van ideen die hierarchisch en thematisch zijn georganiseerd.

De hoog gelegen gedeeltes zijn het sterkst en het meest stabiel.

Het process van het verankeren van ideen loopt via een van de volgende paden:
A.Subsumptie:
Ideen worden ondergebracht onder meer algemene en inclusieve ideen
Denk aan subductie,submissie etc.
Je hebt 2 verschillende vormen van subsumptie:
1.afgeleide subsumptie (Voorbeelden en synoniemen)
2.correlatieve subsumptie
(Uitbreiding, uitleg of wijziging)
B. superieur leren
Het synthetiseren van gevestigde kennis.
Bestaande kennis wordt aan elkaar gekoppeld door het leren van een nieuw concept.
C.combinatorisch leren
Het nieuwe idee is niet te relateren aan een bestaand anker. Maar is over het algemeen wel relevant

A.Subsumptie (ondergeschikt/toevoeging)
Voorbeelden,synoniemen,uitleg,uitbreiding
B. Superieur ( Overkoepelend, fuserend)
nieuwe concepten van bestaande kennis
C. Combinatorisch ( Gelijk aan,Vergelijkend materiaal,)
Verschillen & overeenkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly