chromatografie Flashcards

1
Q

Eluens

A

Mobiele fase, solvent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mobiele fase

A

Solvent, eluens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stationaire fase

A

Kolompakking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Elutie

A

Verwijderen van een product van de kolom door oplossen in het eluens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eluaat

A

Eluens dat uit de kolom komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chromatogram

A

Opname van alle detectorsignalen gedurende een chromatografische scheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Piek

A

Opname van een detectorsignaal in de vorm van een klokvormige curve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tR

A

De retentietijd. De tijd tussen het opbrengen van het staal en het piekmaximum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tm

A

Dode tijd (t0). Tijd die het solvent nodig heeft om door de kolom te migreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

t’R

A

Netto retentietijd/verbeterde retentietijd. Tijd tussen het verschijnen van het piekmaximum en het verschijnen van de solventpiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vm

A

Doodvolume (v0). Lege ruimte in het totale chromatografisch systeem of een deel van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

W

A

Basisbreedte. De basisbreedte van een piek is de basis van een driehoek verkregen door raaklijnen te trekken in de buigpunten van de piek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

W1/2

A

Piekbreedte op halve hoogte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pieksymmetrie

A

Parameter om een idee te krijgen over de symmetrie van de piek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Frontvorming (a)

A

Vervorming langs de frontflank van de piek. (Front is minder steil dan de staart).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Staartvorming (b)

A

Tailing. Vervorming langs de rechterflank van de piek. (staart is minder steil dan het front).

17
Q

Theoretische plaat

A

Theoretisch evenwicht tussen het product en de twee fasen in de kolom.

18
Q

Schotelgetal

A

Aantal theoretische evenwichtsinstellingen van een product tussen de stationaire fase en de mobiele fase bij doorgang door de kolom.

19
Q

Lineaire snelheid µ (flow rate)

A

Snelheid waarmee de mobiele fase door de kolom gaat (in cm/s)

20
Q

Stapsgewijze gradiënt

A

Stapsgewijze verandering in de samenstelling van de mobiele fase.

21
Q

Resolutiefactor R

A

Een maat voor de scheidingscapaciteit van de kolom.

22
Q

Verdelingscoëfficiënt K

A

Verhouding van concentraties in de stationaire en de mobiele fase.

23
Q

Capaciteitsfactor k’

A

Verhouding van de hoeveelheden in de stationaire en mobiele fase.
= vertragingsfactor. Is een maat voor de vertraging van de component door de stationaire fase.

24
Q

Elutrope reeks

A

Solventreeks gerangschikt volgens stijgende eluerende kracht.

25
Q

Polariteit E0

A

Empirisch bepaalde waarde voor de eluerende kracht (sterkte) van een solvent.

26
Q

Homogene suspensie (slurry)

A

Suspensie van de stationaire fase in een vloeistof.

27
Q

Sedimentatie

A

Gesuspendeerde deeltjes die uitzakken.

28
Q

Reversed fase

A

Chemisch gemodificeerde silicagels, waarbij de stationaire fase een lagere polariteit heeft dan de mobiele fase.

29
Q

Selectiviteit

A

Maat voor de specifieke scheidingsmogelijkheden van een bepaald chromatografisch systeem.

30
Q

Permeabiliteit Kp

A

Invloed van de pakking op de lineaire snelheid.

31
Q

De relatieve retentie/ scheidingsfactor (alfa)

A

Maat voor de selectiviteit van het fasensysteem.

32
Q

Affiniteitschromatografie

A

Scheidt eiwitten obv reversibele interacties tussen het doeleiwit en een specifiek ligand, aangehecht aan het chromatografie matrix.

33
Q

Ionenchromatografie

A

Scheiding obv een reversibele interactie tussen een geladen eiwit en een tegengesteld geladen chromatografie matrix.

34
Q

Gelfiltratie

A

Scheiding obv vorm en grootte. Is afhankelijk van de grootte en de vorm zijn bepaalde moleculen beter toegankelijk dan anderen. Hierdoor hebben de moleculen verschillende migratiesnelheden. Het is een vorm van uitsluitingschromatografie.

35
Q

Hydrofobic interaction

A

Scheiding obv een reversibele interactie tussen eiwit en het hydrofobe oppervlak van het chromatografie medium.

36
Q

Reverse fase

A

Scheiden van eiwitten en peptiden obv de hydrofobiciteit. Het is een hoge resolutietechniek waarbij organische solventen gebruikt worden.