chemie exam paasvakantie Flashcards

paasvakantie

1
Q

aluminium

A

Al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Al

A

Aluminium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

argon

A

Ar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ar

A

argon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Be

A

beryllium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beryllium

A

Be

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

B

A

boor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

boor

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Br

A

broom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

broom

A

Br

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cd

A

cadmium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cadmium

A

Cd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ca

A

calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

calcium

A

Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cl

A

Chloor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chloor

A

Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

F

A

fluor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

fluor

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

P

A

fosfor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

fosfor

A

P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Au

A

goud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

goud

A

Au

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

helium

A

He

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ijzer

A

Fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Fe

A

ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

He

A

helium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

I

A

jood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

jood

A

I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

K

A

kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

kalium

A

K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

C

A

koolstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

koolstof

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

koper

A

Cu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Cu

A

koper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hg

A

kwik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

kwik

A

Hg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

lithium

A

Li

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Li

A

lithium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

lood

A

Pb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Pb

A

lood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

magnesium

A

Mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Mg

A

magnesium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

natrium

A

Na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Na

A

natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

neon

A

Ne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Ne

A

neon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

silicium

A

Si

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Si

A

silicium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

stikstof

50
Q

N

51
Q

tin

52
Q

Sn

53
Q

uraan

54
Q

U

55
Q

waterstof

56
Q

H

57
Q

zilver

58
Q

Ag

59
Q

zink

60
Q

Zn

61
Q

zuurstof

62
Q

O

63
Q

zwavel

64
Q

S

65
Q

Wat is een index?

A

een index geeft aan hoe vaak je eenzelfde atoomsoort terugvindt in een molecule.

66
Q

De IUPAC-benaming

A

De IUPAC-benaming verkrijg je door de naam van de aanwezige elementen te geven, door het Griekse telwoord dat het aantal atomen in een molecule aangeeft. (Als de atoomsoort maar één keer voorkomt, vermeld je het Griekse telwoord mono niet.)

67
Q

1?

68
Q

mono

71
Q

tri

72
Q

3

73
Q

tetra

74
Q

4

75
Q

5

76
Q

penta

77
Q

6

78
Q

hexa

79
Q

7

80
Q

hepta

81
Q

octa

82
Q

8

83
Q

9

84
Q

nona

85
Q

10

86
Q

deca

87
Q

H2 IUPAC-benaming

A

diwaterstof

88
Q

O2 IUPAC-benaming

A

dizuurstof

89
Q

N2 IUPAC-benaming

A

distikstof

90
Q

O3 IUPAC-benaming

A

trizuurstof

91
Q

H2 triviale naam

A

waterstofgas

92
Q

O2 triviale naam

A

zuurstofgas

93
Q

N2 triviale naam

A

stikstofgas

94
Q

O3 triviale naam

95
Q

Er is een index dat je moet niet schrijven

96
Q

Wat is de brutoformule

97
Q

wat betekent Ex E´y

A

brutoformule

98
Q

WAt is de E en wat is de x en y ? Ex E´y

A

E= elementen xen y : indices

99
Q

Er zijn soms atoomsoorten die zijn gegroepeerd. Al(OH)3

A

1 atoom aluminium , 3 atomen waterstof, 3 atomen zuurstof

100
Q

hoe schrijf je meerdere moleculen wilt voorstellen

A

schrijf je het aantal moleculen met een coefficient voor de brutoformule

101
Q

Ex wat is x

102
Q

wat is de coefficient

A

de cijfer voor de atoom

103
Q

2Cl2

A

2 moleculen dichloor die elk bestaan uit 2 atomen chloor

104
Q

3 moleculen dichloor die elk bestaan uit 2 atomen chloor

105
Q

wat is de samengestelde stoffen

A

het is alle stoffen die zijn gegroepeerd ( de totale)

106
Q

suiker = koolstof + water
is dat Analyse of synthesereacties

107
Q

waterstofgas + zuurstofgas = water
is dat Analyse of synthesereacties

108
Q

zilverchloride = zilver + chloorgas

109
Q

wat is een fysisch verschijnsel

A

na het fysisch proces zijn de moleculen dezelfde als voor het proces

110
Q

Wat is een chemische reactie

A

de atomen in moleculen herschikken zich tijdens de chemische reactie tot nieuwe moleculen

111
Q

wat is de belangerijkste kenmerk van een chemische reactie?

A

stofomzetting

112
Q

zichtbaar de stofomzetting

A

als een kleurverandering, gasontwikkeling, neerslagvorming

113
Q

reactievergelijking

A

reagentia, reactiepijl, reactieproducten

reagens 1 + reagens 2 + reagens 3 + …
reagentia

        -------->     ( reactiepijl) 

reactieproduct 1 + reactieproduct 2+ …
reactieproducten

114
Q

chemische reactie energie-uitwisseling

ander kenmerk van een chemische reactie

A

een energie-uitwisseling

115
Q

wat is de chemische reactie van een stof

A

is de totale hoeveelheid energie aanwezig in deze stof

116
Q

Bij een exo-energetische reactie ?

A

daalt de totale hoeveelheid chemische energie

117
Q

exo-energie

A

reagentia boven en reactie product beneden

118
Q

endo-energetische reactie

A

stijgt de totale hoeveelheid chemische energie

119
Q

wet van behoud massa definitie

A

bij een chemische reactie blijft de totale massa in een afgesloten ruimte gelijk.

120
Q

wat is chemische reactie voorstellen

A

index, coefficient ….