Chapter 4.2 Flashcards

1
Q

socialisatie

A

het proces waarbij iemand bewust en onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van de groep of groepen waat hij bij hoort aan leert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

socialiserende instituties

A

groepen en organisaties die specifieke waarden, normen en gewoonten overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale controle

A

de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

formele sociale controle

A

Als de sociale controle gebasseerd is op formele regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke vorm vindt sociale controle plaats?

A

in positieve en negatieve sancties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

internalisatie

A

mensen maken zich waarden, normen en gewoonten eigen en zich automatisch gedragen zoals hun omgeving van hun verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

persoonlijke identiteit

A

het beeld dat iemand van zichzelf heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale identitiet

A

het deel van je zelfbeeld dat is afgeleid van de groepem en culturen waarmee je je verbonden voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cultuurrelativisme

A

in deze visie zijn culturen gelijkwaardig aan elkaar en kun je het gedrag van de leden van een cultuurgroep alleen beoordelen naar de maatstaven van die cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cultuuruniversalisme

A

hierbij ga je uit van het bestaan van universele waarden die voor iedereen geden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

etnocentrisme

A

een manier van kijken waarbij de eigen groep wordt gezien als het middelpunt van alles en allle andere daaraan afmeet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly