Chapter 4 - Policy formulation, development, steering, instruments and decision-making Flashcards
1
Q
Evidence based Policy making (rationeel perspectief op beleidsformulering)
A
- Oorzaak –> effect
- Vervolgens interventie: die moet efficiënt en effectief zijn.
- Derde stap is prioritoring je ziet dat bepaalde zaken belangrijker zijn dan andere.
- Doelmaximalisatie
- Goals en actions
- Het uitvoeren van een handeling door een beroepsbeoefenaar op zo’n wijze dat de uitvoering is gebaseerd op de best beschikbare informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid
2
Q
Politieke perspectief op beleidsformulering
A
- Bijhouden interesses
- Macht
- Onderlinge afhankelijkheid
- Struggle tussen belanghebbenden met winnaars en verliezers
- Gemeenschappelijk probleem kiezen met de gegeven ideeën, daarvoor wordt macht gebruikt
- Beleidsnetwerken
- Strategische interacties
3
Q
Strategische interacties
A
- Avoidence: communiceren met elkaar, door niet te communiceren
- Competition and conflict: battle
- Coalition formation
- Competition regulation: felheid voorkomen door gezamenlijke regels
- Consensus development: onderhandelen en compromissen formuleren
- Coercion: anderen forceren om te voldoen aan hun definitie van de situatie
- Complexity reduction: probleem opdelen
4
Q
Typen afhankelijkheid
A
- Gebundelde afhankelijkheid: gebruik van zelfde middelen, gezamenlijk doel
- Opeenvolgend: afhankelijk van de activiteiten van degene voor je
- Wederkerige afhankelijkheid: afhankelijk van elkaar
5
Q
Culturele perspectief beleidsformulering
A
- Ontwerpen aantrekkelijke frames
- Personalizing
- Storytelling
6
Q
Institutionele perspectief beleidsformulering
A
- Spelen met verschillende ontwerp logica’s
- Logic of consequence –> effectiviteit, efficiëntie en samenhang
- Logic of appropriateness –> voldoende politieke en publieke steun
7
Q
4 vragen voor beleidsmakers (institutioneel ?)
A
- Werkt het? –> uitkomsten en de doelen
- Is het toegestaan? –> legale consequenties
- Is het van toepassing? –> specifieke omstandigheden
- Is het gepast? –> legimiteit van de overheid en vertouwen van de burgers
8
Q
Vormen van sturing:
A
- Sturing als beslissen en controleren: alles is te sturen, voorspelbaar maken, welomschreven taken en verantwoordelijkheden, Er wordt voor je bepaald waar je je aan moet houden, bijvoorbeeld regels en wetten.
- Sturing op input en output parameters: zelfregulatie, maatschappij kan niet gestuurd worden, alleen richting geven met vrijheid
- Sturing d.m.v. prikkels: mensen overtuigen door stimulussen maar niet verplicht
- Sturing door relationele structuren en relaties: structuren van betrokken actoren en bestuderen interactie kunnen specifieke doelen worden bereikt
- Sturing d.m.v. gedeeld begrip: alle belanghebben samenbrengen, gedeeld begrip creeëren. Verschillende frames samenbrengen.
9
Q
Drie beleidsinstrumenten
A
- Juridisch –> gebaseerd op wettelijke normen
- Economisch en financieel –> kosten-batenanlayse, bijv. heffen van belasting
- Communicatief –> beïnvloeden door het verstrekken van informatie en het starten van een dialoog
10
Q
4 basic bronnen die de overheid
tot hun beschikking heeft om detectie- en effectinstrumenten te ontwikkelen
A
- Nodality –> in het midden zijn van informatie en sociaal netwerk. Mogelijkheid tot verpreiden van informatie
- Treasure –> geldachtig bezit
- Autoriteit –> wettelijke, formele macht voor bevoegdheden
- Organisatie
11
Q
Aannames rationele perspectief besluitvorming:
A
- Verzameling van specifieke doelen in hierarchische volgorde
- Verzameling van mogelijkheden
- Beoordeling van de consequenties, kosten en baten
- Waardenmaximalisatie
- Doelgericht
12
Q
Bounded rationality
A
- Beperkte capaciteit om kennis te vergaren
- Kennis is gefragmenteerd en incompleet
- Sommige consequenties kunnen niet worden voorzien
- Niet genoeg tijd om alle opties te overwegen
- Personeel is nodig voor inventaris
- Herinnering van mensen is beperkt
- Routines en gewoontes spelen een rol
13
Q
Politieke perspectief besluitvorming: muddling through
A
- Wederzijdse aanpassing en onderhandeling
- Kleine stapjes
- The garbage can model assumes that no organizational process for finding a solution to a problem exists and that decision-makers are disconnected from problems and solutions. In this chaos, many unnecessary solutions are produced. This is also known as organizational garbage.
- Besluiten worden genomen wanneer verschillende probleemdefinities en oplossingen van verschillende besluitvormers samenkomen
- Dominante coalities zijn bepalend in het nemen van besluiten
14
Q
Culturele perspectief besluitvorming
A
- Belang van framing en het gebruik van frames om meaning te geven aan specifieke ideeën
- Groupthink
15
Q
Institutionele perspectief besluitvorming
A
- Besluitvormingsprocessen zijn ingebed in formele en informele instituties
- Organizational/ bureaucratisch model
- Beslissingen worden gevormd door de organisaties waarin ze worden genomen