Chapter 10: Voeding Flashcards
Wat zijn de verschillende macro nutriënten en wat voor functie hebben ze?
Koolhydraten: Dienen als brandstof, bouwstof en reservestof. Ze leveren energie in de vorm van ATP. Ook gebruiken je cellen ze als bouwstoffen, bijvoorbeeld als onderdeel van receptoreiwitten. Daarnaast is het koolhydraat glycogeen een reservestof.
Vetten: Dienen als brandstof, bouwstof voor membranen en hormonen en als warmte isolatie.
Eiwitten: Dienen als bouwstoffen, bijvoorbeeld voor spiereiwitten, hemoglobine en antistoffen. Je gebruikt ze ook als brandstof. Je kunt ze niet opslaan.
Wat zijn de verschillende micronutriënten (+water) en wat voor functie hebben ze?
Water: Bouwstof voor je cellen, transportmiddel (bloedplasma) en warmtebuffer (houdt lichaamswarmte vast).
Mineralen: Bouwstof en spelen een rol bij verschillende processen in je lichaam.
Vitaminen: Essentiële voedingsstoffen. Bij een tekort ontstaan gebreksziekten.
Wat is het verteringsprocess?
- Voedsel wordt verkleind in de mond. Zo kunnen de enzymen de voedingsstoffen beter bereiken.
- Het enzym amylase breekt de zetmeelmoleculen af.
- Slijm zorgt ervoor dat je voedselbrokken makkelijker kunt doorslikken.
- Eiwitten in je speeksel doden mondbacteriën en schimmels. - Het voedsel wordt door de slokdarm met peristaltische bewegingen naar beneden geduwd.
- In de maag vermengt het eten met het maagsap. Het maagsap bestaat uit:
- Zoutzuur: Zoutzuur laat eiwitten opzwellen zodat enzymen er beter bij kunnen. Verder speelt het een rol bij het activeren van eiwitsplitsende enzymen en het doden van bacteriën.
- Pepsinogeen: Onder invloed van zoutzuur veranderd dit inactieve enzym in peptase, dat eiwitten afbreekt tot polupeptiden.
- Slijm: Beschermt de binnenkant van de maagwand tegen het zoutzuur en peptase. - In de twaalfvingerige darm breken amylase, tryptase en lipase koolhydraten, eiwitten en vetten af. Ook gal is hierbij betrokken.
- In de dunne darm verteren enzymen koolhydraten, polypeptiden, DNA, RNA en vetten af totdat ze klein genoeg zijn een celmembraan te passeren.
- De overblijfselen worden opgeslagen in de dikke darm.
- In de dunne darm zitten villi (darmvlokken), met daarop mivrovilli. Deze vergroten het oppervlakte waardoor de voedingstoffen makkelijker kunnen worden opgenomen. Het bloed brengt de opgenomen stoffen verder via de poortader naar de lever, die ze opslaat en bewerkt. Vetachtige stoffen reizen eerst via de lymfevaten en komen pas bij de ondersleutelbeenaders in het bloed.
Hoe werken enzymen?
We hebben enzymen nodig om macromoleculen af te breken. Dat gaat zo:
1. Het om te zetten macromolecuul, het substraat, bindt aan de actieve plaats op het enzym.
2. Samen vormen ze een enzymsubstraatcomplex.
3. Op de actieve plaats worden de atoombindingen in het substraat verbroken. In het enzym-substraatcomplex splitst water in H⁺ en OH⁻. Die binden aan het geplitste substraat, waardoor beide delen als reactieproducten loskomen van het enzym.
Let op: Enzymen werken substraatspecefiek, dus ze kunnen de reactie van slechts één type su
bstraat katalyseren.
De splitsing met behulp heet hydrolyse.
Het opbouwen van macromoleculen verloopt andersom. Dit type reacties, waarbij water afsplitst heet condensatie.
Wat is de relatie tussen pH, temperatuur en enzymen?
Hoge temperatuur: actieve plek vervormd -> enzymen gebakken eitjes
Lagere temperatuur: enzymen inactief.
Optimumtemperatuur: enzym werkt het best.
pH beïnvloed de enzymen ook: elke type enzymreactie heeft een optimum-pH, waarbij alle werkzame enzymmoleculen samen het hoogste aantal omzettingen per tijdseenheid verrichten.