Chapter 10: Voeding (10.4 en 10.5) Flashcards
Hoe breekt je lichaam koolhydraten af?
Zetmeel (glycogeen) wordt omgezet door amylase in het speeksel (mond) en alvleessap (twaalfvingerige darm) tot de disacharide maltose. Daarna breekt het enzym maltase het maltose in de dunne darm om in glucose.
Sacharose wordt in de dunne darm omgezet in glucose en fructose door sacharase.
Lactose wordt in de dunne darm omgezet in glucose en galactose door lactase.
Hoe breekt je lichaam eiwitten af?
Met de eiwitten gebeurt niks in de mond. In de maag maken de maagsapklieren pepsinogeen, wat in de maag veranderd tot peptase. Peptase knipt de eiwitten tot kleinere polypeptiden en oligopeptiden. Ditzelfde gebeurt ook in de twaalfvingerige darm. De splitsing die in een eiwit ontstaat is altijd het verbreken van een peptidebinding. Vervolgens worden de peptidasen in de twaalfvingerige darm en dunne darm omgezet in aminozuren.
Exopeptidasen: knippen aan het einde een aminozuur af.
Endopeptidasen: knipt in het midden totdat er dipeptiden ontstaan.
Dipeptidasen: knippen de dipeptiden tot aminozuren.
Hoe veranderd je voedselverteringssysteem door het eten van veel vet?
Door het eten van veel vet neemt de afgifte van gal toe. Hierdoor gaan sommige bacteriesoorten dood, terwijl andere gal juist als voedsel gebruiken. Als er bacteriesoorten ontbreken, of juist in overvloed zijn dan zullen sommige voedingsstoffen beter opgenomen worden, terwijl anderen juist minder goed opgenomen zullen worden.
Hoe breekt je lichaam vet af?
Vetten worden voor het eerst bewerkt in de twaalfvingerige darm, waar de lever gal aan de vetten toevoegd. Doordat galzure zouten een polair en apolair deel hebben, binden ze zowel aan water als aan vetten. Hierdoor vallen de grote vetdruppels uiteein in kleine vetdruppeltjes: de micellen. Hierdoor is er een vergroten van het vetoppervlak waardoor lipase beter kan werken. Lipase, uit de alvleesklier, zet de vetten om in monoglyceriden, glycerol en vetzuren.
Hoe worden wateroplosbare stoffen weer opgenomen in het bloed?
- Aan het bloedvatkant van de cel zit een Na⁺-K⁺-pomp. Deze pomp pompt Na⁺ actief de cel uit, en K⁺ de cel in. Deze vorm van cotransport heeft antiport. Dit proces kost ATP.
- Door de lage concentratie Na⁺ binden Na⁺ ionen aan de kant van het darmlumen aan een speciaal transporteiwit in het membraan, dat vervolgens ook glucose, of een aminozur of een nucleotide bindt. Die binding verandert de vorm van het eiwit. Glucose en Na⁺ komen vrij aan de binnenkant van het membraan. Het transporteiwit springt weer terug in zijn oude vorm. Deze vorm van energie heet symport. Het is secundair actief transport.
- Aan de andere kant van de cel verlaat de stof de cel door gefaciliteerd, passief transport met een poort speciaal gemaakt voor die stof.
- Ook is er door osmose veel watertransport.
Hoe worden vetoplosbare voedingsstoffen opgenomen in het bloed?
- Vetzuren met twaalf of minder C-atomen zijn redelijk oplosbaar in het water.
- Vetzuren met lange koolstofketens worden gekoppelt aan een glycerolmolecuul tot een nieuw vetmolecuul. Met een paar andere vormen ze vetdruppels. De gel geeft het een buitenlaag van fosfolipiden en eiwitmoleculen: een chylomicron. De darmcellen scheiden de chylomicronen via exocytose naar het weefselvloeistof, waar ze door de lymfevaten worden afgevoerd naar de sleutelbeenader.