Chapter 1 & 2 (intro/models) Flashcards
Statistische deviantie
In vergelijking met de steekproef is er een afwijking (emoties, cognities, gedrag)
mental health
definitions
theoretische of klinische begrippen over abnormaal functioneren, het gaat over het welzijn van het kind
Adequate adaption
Aanpassingen aan omstandigheden die goed genoeg zijn
Optimal adaption
Best mogelijke aanpassing aan omstandigheden
Developmental epidemiology
Frequenties en patronen van voorkomen stoornissen bij kinderen
Prevalence
Hoe vaak komt een stoornis voor
Incidence
De snelheid waarin nieuwe gevallen van een stoornis voorkomen (alle nieuwe gevallen in een bepaalde tijdsperiode)
Barriers to care
Factoren die toegang tot zorg bemoeilijken
Structural barriers
Structurele problemen als vervoer, financiën
Individual barriers
Alle barrieres die bij de persoon zelf liggen. (Ontkenning van problemen, gebrek aan vertrouwen)
Sociocultural barriers
Stigmatisering van psychopathologie of mentale problemen
Dimensional models
Continuous / quantitative
Gevoelens, gedachten en gedragingen worden geleidelijk aan erger en kunnen tot stoornis leiden.
Geen duidelijke grenzen tussen normaal en abnormaal
Categorical models
Discontinuous / qualitative
Benadrukken grote verschillenen tussen individuele patronen van emotie, cognitie en gedrag
Duidelijke grenzen tussen normaal en abnormaal
physiological models
fysiologische basis (genetisch, biologisch of chemische) voor psychische processen
Neural plasticity
Aanpassingsvermogen van het brein op fysiologische of omgevingseffecten
Genotype
Genen
Fenotype
Zichtbare kenmerken van individu
Gene-by-enviroment effects
Correlaties tussen genen en de omgeving
Passive correlations
Kinderen worden blootgesteld aan verschillende omgevingsfactoren
onder invloed van hun genetisch gerelateerde ouders. Bv. Extraverte kinderen die worden
opgevoed door extraverte ouders worden blootgesteld aan meer sociale interacties.
Active correlations
Kinderen selecteren of creëren hun eigen omgeving, gedreven door hun
eigen genetische achtergrond. Bv. Extraverte kinderen gaan op zoek naar andere kinderen
om mee te spelen.
Evocative correlations
Kinderen roepen op basis van hun genen verschillende reacties van de
omgeving op. Bv. Extraverte kinderen zullen vaker gecorrigeerd worden door druk gedrag
dan introverte kinderen, angstige kinderen zullen meer beschermd worden door ouders
Gene-by-environment interactions
Het interactieve effect tussen genetische factoren en
omgevingsfactoren, waaronder de invloed van genen op gevoeligheid voor risicofactoren. Iedereen
reageert op bepaalde omgevingsfactoren op verschillende manieren. Bv. Kinderen die door hun
genen gevoeliger zijn voor slechte resultaten in een slechte omgeving, kunnen hele goede resultaten
laten zien bij een hoge kwaliteit van opvoeding.
Epigenetics
Hoe omgevingsfactoren de expressie van genen beïnvloeden. Het gaat om de activiteit van een gen, niet de aanwezigheid ervan.
Polygenic models:
Vele genen hebben elk een klein effect en dragen zo samen bij aan verschillende
genetische variaties en processen die de ontwikkeling van stoornissen beïnvloeden.
Diathesis-stress model:
Structurele schade of chemische disbalans leidt niet op zichzelf tot een
stoornis, maar dit gebeurt in combinatie met andere fysiologische factoren of omgevingsfactoren.
PSYCHODYNAMIC MODELS
Personen die niet door bepaalde ontwikkelingstaken konden komen blijven hangen in het verleden.
Stoornissen komen voort vanuit trauma’s of conflicten in de kindertijd.
Psychoanalytic interventions
Veel gebruik van spel en kunst om onderdrukte trauma’s boven te
brengen. Ouder-kind hechting is hierin ook belangrijk. De rol van ouders en familie is belangrijk
BEHAVIORAL MODELS
Behavioral models focussen op het observeerbare gedrag van een individu in een specifieke
omgeving. Omgevingsfactoren hebben een sterk effect op de ontwikkeling van de persoonlijkheid en
stoornissen.
Classical conditioning
Bepaalde stimuli worden gecombineerd met andere stimuli wat leidt
tot een bepaalde reactie.
Operant conditioning
Consequenties (positief of negatief) leiden tot veranderingen in het
gedrag. Bv. Complimenteren en straffen.
Observational learning
Leren door naar anderen te kijken en dit te imiteren
Reinforcement
Het idee dat positieve en negatieve consequenties leiden tot veranderingen
in gedrag. Dit is een belangrijk component van alle leerprocessen.
Cognitive models
richten zich op de componenten en processen van de mind en mentale
ontwikkeling: Hoe en waarom leren kinderen. Het gaat niet om één cognitief defect maar er moet
worden gekeken naar een combinatie van cognitieve defecten.
Ook wel: theorieën over hoe mensen denken
Humanistic models
Humanistic models benadrukken persoonlijke betekenisvolle ervaringen, interne motivaties voor
gezonde groei en de doelbewuste creatie van een zelf
Family models
stellen dat de beste manier om de persoonlijkheid en psychopathologie in kinderen te
begrijpen is door de dynamics in hun families te begrijpen.
Sociocultural models
focussen op de manieren waarop sociale en culturele factoren verschillende
invloeden hebben op verschillende groepen in de samenleving (bv. Vrouwen, minderheden etc).
Sociale context, gender, afkomst en socio-economische status zijn hierbij van belang.
Ecologisch model
beschrijft de verschillende aspecten van de omgeving waarin een kind opgroeit.
Birth cohort
bevat individuen die in een bepaalde historische periode worden geboren en
belangrijke ervaringen en gebeurtenissen delen. Bv. Baby boomers, generatie X.