Boek Flashcards

1
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Hoe moet ik verwoorden wat ik ervaar?

A

Verhelderend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

VHD

A

Verhelderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Wat is er met mij aan de hand?

A

Onderkennend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ODK

A

Onderkennend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk onderzoek hoort bij: Waarom is dit met mij aan de hand?

A

Verklarend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

VKR

A

Verklarend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Hoe kan ik het beste geholpen worden?

A

Indicerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IDC

A

Indicerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnostisch scenario

A

Verschillende onderzoeken op een speciale passende volgorde. Je moet weten wat er speelt dus je begint altijd met verhelderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

0-scenario

A

Als na verhelderend onderzoek blijkt dat verder onderzoek niet nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 type diagnose

A
  • Onderkenning van een stoornis
  • Verklaring van het probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VB Onderkenning van een diagnose

A

Ze heeft ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

VB verklaring voor het probleem

A

De gedragsstoornis komt door verkeerde hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DC

A

Diagnostische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TC

A

Therapiecyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

KC

A

Klinische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

PL

A

Planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

UV

A

Uitvoering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

BE

A

Beoordeling van het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

EV

A

Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Eerste stap

A

Verhelderend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Component verhelderend onderzoek

A

Klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

KA

A

Klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Tweede stap

A

Onderkennend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Component onderkennend onderzoek

A

Probleemanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

PA

A

Probleemanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Derde stap

A

Verklarend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Component verklarend onderzoek

A

Verklaringsanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

VA

A

Verklaringsanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vierde stap

A

Indicerend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Component indicerend onderzoek

A

Indicatieanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

IA

A

Indicatieanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Uitspraak van Strien

A

Je bent als diagnosticus ook meteen bezig met het oplossen. Het denkproces wordt begeleid door een normatief moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer kun je last krijgen van causale actor observer attributie

A

Bij KA, VA en IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Causale actor observer attributie

A

De persoon die handelt verklaard zijn gedrag als extern en situationeel terwijl de observer het als intern en stabiel ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer heb je kans op gedragsconfirmatie

A

Bij KA, PA en VA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Gedragsconfirmatie

A

Door eigen gedrag uitlokken van info die je eigen denkbeelden ondersteund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wanneer heb je kans op beschikbaarheidsheuristiek

A

bij PA, VA en IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Beschikbaarheidsheuristiek

A

Het oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomt wordt geleid door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wanneer heb je kans op representativiteitsheuristiek

A

Bij PA, VA en IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Representativiteitsheuristiek

A

Het oordeel over de kans waarmee een verschijnsel optreed wordt geleid door de mate waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat daarvoor typerend wordt opgevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wanneer heb je kans op verankering

A

Bij KA, PA, VA, IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Verankering

A

Oordelen over de frequentie of omvang van de verschijnselen blijven sterk verankerd in de aanvangswaarden die de beoordelaar hanteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wanneer heb je kans op confirmatorische teststrategie

A

Bij PA, VA en IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Confirmatorische teststrategie

A

Het opzoeken van info die bij de eigen mening aansluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Aanmeldtraject

A

de gang van zaken zoals die tot de feitelijke aanmelding heeft geleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Vervolgtraject

A

Komt na het aanmeldtraject. Gang van zaken bij voortzetting van contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welk 2 typen vervolgtrajecten zijn er?

A
  • Hulpverleningstraject
  • Dienstverleningstraject
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hulpverleningstraject

A

Opdrachtgever valt samen met de client of de ouders. Ze nemen deel met vrije instemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Dienstverleningstraject

A

Komt voort vanuit een externe opdrachtgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Procedurele vrijheid

A

Bij voorbaat worden geen stappen uit de diagnostische cyclus uitgesloten. Stappen die gezet worden zijn afhankelijk van de klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Inhoudelijke vrijheid

A

De mate van beslisvrijheid wat de inhoud betreft van wat wordt onderzocht. Gelijkwaardig overleg tyssen client en diagnosticus bepaalt waar het onderzoek op richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Startcontract

A

Verslag van aanmeldingsfase waarin verwachtingen vsn beide kanten beschreven zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

2 type professionele voorwaarden

A

Relationele en zakelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Relationele professionele voorwaarden

A

In staat zijn tot een luisterende empathische ondersteunende en integere houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Zakelijke professionele voorwaarden

A

Verschaffen van correcte informatie, afgestemd op de client

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Eerste stap aanmeldingstraject

A

Bepalen verloop (wie, wat en wanneer hoort erbij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Tweede stap aanmeldtraject

A

Vaststellen formele posities betrokkenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Derde stap aanmeldtraject

A

Beslissen of het aanmeldtraject voortgezet kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Vierde stap aanmeldtraject

A

Vervolgtaject bepalen, overdragen aan betrokkenen en afspraken maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

3 redenen om te kijken naar iets subjectiefs als klachten

A
  • Personsgerichte benadering
  • Luisteren naar en begrijpen van de client bevordert de samenwerkingsrelatie
  • Klachten leiden naar hulpvragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Hermans over de persoonsgerichte benadering

A

De client is medeonderzoeker. Hier is de confrontatiemethodiek van afgeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

2 manieren van een hulpvraag verwoorden

A
  • Ik wil graag geholpen worden met…
  • Wat is er aan de hand met…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Interpretatie voor een klacht

A

Toekennen van een inhoudelijke en emotionele betekenis aan de klacht van de client of de omgeving en de daarbij aansluitende hulpvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Verhelderende diagnose

A

Een voor de client overzichtelijke ordening in diens klachten en hulpvragen, die door de client als dekkend worden gezien voor de ervaren problematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Professionele voorwaarden voor een verhelderende diagnose

A

Een onbevangen en luisterende houding
Een inlevend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Methodologische voorwaarden voor een verhelderende diagnose

A

Verhelderende of reflectieve gespreksmethodiek
Kennis van vertekeningen en de manier waarop deze voorkomen kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

3 fasen van de klachtenanalyse

A

Start, gesprek en afronding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

4 gesprekstaken tijdens het gesprekdeel van de klachtenanalyse

A
  • Formuleren van klacht en hulpvraag
  • Controleren van de betekenis hiervan
  • Controleren van de volledigheid hiervan
  • Controleren op interne consitentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

3 eisen aan een hulpvraag

A

expliciet, specifiek en feitelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

diagnostisch scenario

A

Hierin worden voorlopige doelen vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Doelen van een diagnostisch scenario

A
  • Informeren van de client
  • Aanbrengen van een onderzoekskader
  • Waarborgen van volledigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Stap 1 van het maken van een diagnostisch scenario

A

Opschrijven van alle hulpvragen (C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Stap 2 van het maken van een diagnostisch scenario

A

Uitfilteren tot diagnostische hulpvragen, door het nagaan van deelhulpvragen en deze verkort opschrijven (D)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Stap 3 van het maken van een diagnostisch scenario

A

Bepalen van het type vraagstelling (D+C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Stap 4 van het maken van een diagnostisch scenario

A

Bepalen van het type diagnostisch onderzoek (D)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Stap 5 van het maken van een diagnostisch scenrario

A

Vaststellen van een diagnostisch scenario en het informeren van de client (D)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Onderdelen probleemanalyse

A
  • Beschrijven
  • Ordening
  • Benoeming
  • Taxatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat valt onder ordenen

A

Alle losse klachten onderbrengen in een categorie, bv leerproblemen of gedragsproblemen. Ook kijken of dit past bij een bepaald gedragscluster zoals hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Disfunctioneel gedragscluster

A

Probleemgedragingen die aan elkaar gerelateerd zijn en een patroon vormen van niet-adequate gedragsuitingen en reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

2 functies van het benoemen van patronen van disfuntionele gedragingen

A
  • Het vat alles samen
  • Het geeft de diagnosticus teogang tot kennis in de literatuur die de diagnostisticus moet kunnen raadplegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Subklinisch probleemgedrag

A

Het gedrag vraagt extra aandacht maar komt niet direct in aanmerking voor diagnostisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Ordening bij probleemanalyse

A

Het onderbrengen van de probleemgedragingen van het individuele kind in syndromen of stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

3 stappen van probleemanalyse

A
  • Beschrijving en inventarisatie
  • Ordening en benoeming
  • Taxatie van de ernst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Methodologische voorwaarden Beschrijving en inventarisatie

A

Controleren van de relevantie van probleemgedragingen
streven naar volledigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Methodologische voorwaarden Ordening en benoeming

A

Controleren van relevantie en volledigheid
Streven naar optimaal bereik
Kunnen formuleren van een toetsbare hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Methodologische voorwaarden Taxatie van de ernst

A

Controleren van de ontwikkelingsdimensie in het ontstaan van het probleem

88
Q

Psychomethische voorwaarden Beschrijving en inventarisatie

A

Objectiviteit van gedragsbeschrijving

89
Q

Psychomethische voorwaarden ordening en benoeming

A
  • Interne consistentie van de categorien
  • Onderscheidend vermogen van de categorien
  • Objectiviteit van de gedragsindeling
90
Q

Psychomethische voorwaarden taxatie van de ernst

A

Objectiviteit bij het bepalen van de ernst

91
Q

Professionele voorwaarden beschrijving en inventarisatie

A
  • Goed kunnen observeren
  • De client als medeobservator kunnen benaderen en deze helder instrueren
92
Q

Professionele voorwaarden ordening en benoeming

A
  • Op de hoogte zijn van de gangbare classificatiesystemen
  • Kunnen kiezen van het optimale bereik
  • Classificaties met andere systemen kunnen vergelijken
  • Individuele probleemgedragingen kunnen koppelen aan kennis in de vakliteratuur
93
Q

Professionele voorwaarden taxatie van de ernst

A
  • op de hoogte zijn van deviante en normale ontwikkeling
  • Kennis hebben over ernstcriteria
  • Kennis hebben over risico en protectieve factoren
  • Kennis hebben over en vaardigheden in het afnemen en uitwerken van niveaubepalende en gedragsbeschrijvende instrumenten
94
Q

Uitgebreid stappenplan probleemanalyse

A
  1. Opstellen van een voorlopige casusinventarisatie
  2. Controleren van de casusinventarisatie
  3. Algemene probleeminventarisatie
  4. Toewijzing van stoornissen
  5. Taxatie van de ernst
  6. Weging positieve en negatieve gedragingen
95
Q

Eerste stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Opstellen van een voorlopige casusinventarisatie

96
Q

Tweede stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Controleren van de casusinventarisatie

97
Q

Derde stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Algemene probleeminventarisatie

98
Q

Vierde stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Toewijzing van stoornissen

99
Q

Vijfde stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Taxatie van de ernst

100
Q

Zesde stap uitgebreid plan probleemanalyse

A

Weging positieve en negatieve gedragingen

101
Q

Scoring bij CBCL

A
  • Gemiddelde is 50 en SD is 10
  • Bij een score van 70+ (2SD, 2%) wordt je als klinisch bestempeld
  • Hoe meer probleemgedragingen uit een bepaalde categorie van toepassing zijn, hoe ernstiger het probleem is
102
Q

Scoring bij DSM

A
  • Geen criteria voor ernst. Dit wordt vaak gemeten met de GAF. Een lage score hierop is laag functioneren. De scores gaan van 1-90
  • Neemt ontwikkeling mee
103
Q

MAD

A

Machine Aided Diagnosis

104
Q

3 categorien beschermende factoren

A
  • Aangeboren positieve eigenschappen van het kind
  • Warm en ondersteunend gezinsklimaat
  • Ondersteunend sociaal netwerk
105
Q

Voorlopig diagnostisch denkschema

A
  • Eerste conceptueel schema
  • Op basis van info uit vorige stappen
  • Koppeling met empirische en klinische kennis
106
Q

Welk type kennis heeft de meeste waarde voor een voorlopig diagnostisch denkschema

A

Empirische kennis

107
Q

Conditie

A

Variabele die volgens het wetenschappelijke kennisbestand verantwoordelijk is voor het ontstaan/ voortzetten van het probleem

108
Q

Wetenschappelijk verklarende hypothese

A

Bewering over de veronderstelde causale samenhang van 2+ condities

109
Q

Diagnostisch verklarende onderzoekshypothese

A

een toetsbare (deel)verklaring over een conditie waarvan verwacht wordt dat deze een verklaring is voor het probleem

110
Q

Waaruit bestaat een verklarende hypothese?

A
  • 1 of meer problemen
  • 1 of meer condities met een verklarend karakter
  • De aard van het verband
111
Q

Believe perseverance

A

Vasthouden aan eigen mening terwijl bewijs dit tegenspreekt

112
Q

Primacy effect

A

Het in de oordeelsvorming bevoordelen van info die het eerst er was

113
Q

Confirmation bias

A

Alleen zoeken naar info die je hypothese bevestigd

114
Q

Overconfidence in positieve test results

A

Het overschatten van de waarde van positieve testresultaten en het daarmee onderschatten van de kans dat bepaalde scores gewoonlijk in de populatie worden gevonden

115
Q

Excessive data collection

A

Verzamelen van meer gegevens dan nodig is

116
Q

Search for the exotic

A

Het zoeken naar het buitengewone ipv het kiezen voor het voor de hand liggende door overschatting van de kans op zeldzame dingen

117
Q

Premature closure

A

Het te vroeg beperken van het aantal hypothesen

118
Q

Illusory correlation

A

Het aannemen van verbanden die we in de werkelijkheid niet vinden

119
Q

Overconfidence in own capability

A

Het overschatten van de kwaliteit van het eigen beoordelingsvermogen

120
Q

Framing effect

A

Het te weinig rekening houden met de invloed van de manier waarop je keuzesituaties structureert

121
Q

Stappen in het formuleren van diagnostische verklaringen

A
  1. Activeren van algemeen theoretische kennis
  2. Opsporen van relaties tussen probleem en conditie
  3. Ordenen van relaties tussen probleem en condities in een voorlopig diagnostisch denkschema en prioritering
  4. Opdelen van het voorlopig denkschema in deelbeweringen
  5. Nagaan of er kennis is die toetsing rechtvaardigd
122
Q

Eerste stap in het formuleren van diagnostische verklaringen

A

Activeren van algemeen theoretische kennis

123
Q

Tweede stap in het formuleren van diagnostische verklaringen

A

Opsporen van relaties tussen probleem en condities

124
Q

Derde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen

A

Ordenen van relaties tussen probleem en condities in een voorlopig diagnostisch denkschema

125
Q

Vierde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen

A

Opdelen van het voorlopig denkschema in deelbeweringen

126
Q

Vijfde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen

A

Nagaan of er kennis is die toetsing rechtvaardigd

127
Q

Stappen in het toetsen van diagnostische verklaringen, volgt op stappen in het formuleren van diagnostsiche verklaringen

A
  1. operationaliseren
  2. Vaststellen van toetsingcriteria
  3. Daadwerkelijk toetsen
  4. Evalueren van uitkomsten
  5. Verwerken van toetsingsresultaten tot een integratief beeld
128
Q

Zesde stap in het toetsen van diagnostische verklaringen

A

Operationaliseren
- Wat wordt er geoperationaliseerd
- Inventariseren van onderzoeksmiddelen
- Meest geschikte middel kiezen

129
Q

Zevende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen

A

Vaststellen van de toetsingscriteria

130
Q

Achtste stap in het toetsen van diagnostische verklaringen

A

Daadwerkelijk toetsen

131
Q

Negende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen

A

Evalueren van uitkomsten

132
Q

Tiende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen

A

Verwerken van toetsingsresultaten tot een integratief beeld

133
Q

Normgeorienteerde test

A

Je moet bv 1 SD onder het gemiddelde zitten, vergelijking met een normgroep

134
Q

Criteriumgeorienteerde test

A

Resultaat wordt vergeleken met een maatstaf, je moet bv minimaal 50 scoren

135
Q

Hoofdstappen indicatieanalyse

A
  1. Nagaan of een interventie kan worden ingezet
  2. Formuleren en prioriteren van doelen
  3. Selecteren van de in aanmerking komende type interventies
  4. Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak
  5. Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie
136
Q

Eerste stap indicatieanalyse

A

Nagaan of er een interventie kan worden ingezet

137
Q

Door wie wordt nagegaan of er een interventie kan worden ingezet

A

D+C

138
Q

Tweede stap indicatieanalyse

A

Formuleren en prioriteren van doelen

139
Q

Door wie worden doelen geformuleerd en geprioriteerd?

A

D+C

140
Q

Derde stap indicatieanalyse

A

Selecteren van de in aanmerking komende type interventies

141
Q

Door wie worden de in aanmerking komende type interventies geselecteerd?

A

D+C

142
Q

Vierde stap indicatieanalyse

A

Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak

143
Q

Wie bepaalt het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak

A

D

144
Q

Vijfde stap indicatieanalyse

A

Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie

145
Q

Wie controleert op de uitvoerbaarheid van een type interventie

A

D+C

146
Q

Hoe worden de doelen van een interventie geformuleerd?

A

Positief, er wordt iets aangeleerd en niet iets afgeleerd

147
Q

Indicatie

A

Faciliterende factor, verhoogt de kans op slagen

148
Q

Contraindicatie

A

Belemmerende factor, verlaagt de kans op slagen

149
Q

Berekening nut

A

nut = baten - kosten

150
Q

Uitlokkend gesprek

A

de client stimuleren tot het uitspreken van een voorkeursvolgorde van de geformuleerde doelen

151
Q

2 typen klinische handboeken

A

Met probleem als aanvangspunt
Met behandeling als aanvangspunt

152
Q

2 onderdelen van nut

A

effectiviteit en positieve bijwerkingen

153
Q

Waarmee wordt het diagnostisch process afgesloten?

A
  • Een proffessioneel verslag voor verantwoording aan collega’s
  • Een clientverslag voor de client en de directe betrokkenen
154
Q

4 doelen van adviesgesprekken

A
  • Info verschaffen over de verklarene en onderkennende diagnose
  • Controleren van het door de diagnosticus verrichte werk aan de hand van reactie svan de client
  • Via overleg in overeenstemming komen met de client
  • Verzamelen van info voor concrete invulling van het advies
155
Q

3 gespreksmodi

A
  • Informatiemodus
  • Consensusmodus
  • Beinvloedingsmodus
156
Q

6 deelstappen van advisering

A
  1. Voorbereiding van het adviesgesprek door de diagnosticus
  2. De voorlichting aan de client
  3. Controle door de diagnosticus
  4. Overleg tussen diagnosticus en client
  5. Het concretiseren van het advies door de diagnosticus
  6. Afronding van het adviesgesprek
157
Q

eerste deelstap van de advisering

A

Voorbereiding van het adviesgesprek door de diagnosticus

158
Q

Tweede deelstap van de advisering

A

De voorlichting aan de client

159
Q

Derde deelstap van de advisering

A

Controle door de diagnosticus

160
Q

Vierde deelstap van de advisering

A

Overleg tussen diagnosticus en client

161
Q

Vijfde deelstap van de advisering

A

Het concretiseren van het advies door de diagnosticus

162
Q

Zesde deelstap van de advisering

A

Afronding van het adviesgesprek

163
Q

10 aspecten van een interventieplan

A
  • Het interventiedoel
  • Het type interventie
  • De vorm van de interventie
  • De uitvoerlocatie
  • De methoden, technieken en procedures
  • De persoon die de interventie toepast en contact met de client onderhoudt
  • De personen uit het clientsysteem die bij de interventie worden betrokken en de wijze waarop
    Een inschatting van de frequentie en duur van de behandeling
  • De urgentie van de interventiedoelen en een eventuele prioritering hiertussen
  • De evaluatie van het plan
164
Q

Opbouw technisch professioneel verslag/ clientverslag

A
  1. Identificatiegegevens
  2. Aanmelding/ aanmeldingscontract
  3. Klachtenanalyse/ klacht en hulpvragen
  4. Diagnostisch scenario/ onderzoeksplan
  5. Probleemanalyse/ de problemen
  6. Verklaringsanalyse/ verklaringen voor de problemen
  7. Indicatieanalyse/ mogelijkheden voor aanpak
  8. Advies
165
Q

Psychologische test

A

Systematisch onderzoek van gedrag met behulp van speciaal geselecteerde vragen of opmerkingen met de bedoeling om inzicht te krijgen in een psychologisch kenmerk van de onderzochte in vergelijking met anderen

166
Q

Voorwaarden voor een goede test

A
  • Gestandaardiseerd
  • Betrouwbaar
  • Goede normen
  • Efficient
  • Valide
  • Objectief
167
Q

Individuele test

A

1 op 1 afname, bv de wais

168
Q

Groepstest

A

Toets met meerdere tegenlijk, bv de Cito

169
Q

Wat was de eerste IQ test

A

Binet-Simon intelligentie schaal

170
Q

Welk intelligentiemodel hoort bij de Standford Binet-5

A

Je hebt een overkoepelende intelligentie (g) die opgedeeld is in fluide redeneren, kennis, kwantitatief redeneren, visueel spatiele verwerking en werkgeheugen

171
Q

Fluide intelligentie

A

Het vermogen tot on the spot problem solving

172
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

Kennis die in de loop van de tijd zijn verworven

173
Q

Gf

A

Fluide redeneren

174
Q

Gc

A

Verwerven van kennis, gekristalliseerde kennis

175
Q

Gq

A

Kwantitatieve kennis

176
Q

Gwm of Gsm

A

Werkgeheugen en korte termijn geheugen

177
Q

Gv

A

visuele verwerking

177
Q

Glr

A

Langetermijngeheugen, op te delen in Gl en Gr

177
Q

Gl

A

Leerefficientie

177
Q

Gr

A

Retrieval van informatie

177
Q

Ga

A

Auditieve verwerking

178
Q

Gs

A

Verwerkingssnelheid

179
Q

PASS

A

Planning, attentie, simultaat en succesief

180
Q

Luria

A

Working constellation of cognitieve activity

181
Q

Working constellation of cognitive activity

A

1e functionele eenheid: Arousal en attention
2e functionele eenheid: Informatieverwerking via succesieve en simultane informatieverwerking
3e functionele eenheid: strategie

182
Q

Sternbergs triarchische intelligentietheorie

A

3 componenten
- Componentieel analytisch
- Experienteel creatief
- Contextueel praktisch

183
Q

Componentieel analytisch

A

Bv Vera
metacomponenten, uitvoeringscomponenten en kenniscomponenten

184
Q

Experienteel creatief

A

Bv Wieneke
Omgaan met nieuwe dingen, oplossingsprocessen automatiseren

185
Q

Contextueel praktisch

A

bv Martijn
Aanpassing aan de wereld, selectie van omgeving en het vormen van de omgeving

186
Q

Kenmerken van een testafnemer

A

Flexibel
Waakzaam
Bewust plannen van eigen handelen
Letten op non-verbaal gedrag
Letten op halo-effect

187
Q

WNV

A

Wechsler Nonverbal scale of Ability

188
Q

Uitzonderlijk hoog IQ

A

130.5 en hoger, 2,1%

189
Q

Hoog IQ

A

120.5-130 6.4%

190
Q

Hooggemiddeld IQ

A

110,5-120 15,7%

191
Q

Gemiddeld IQ

A

89.5-110 51.6%

192
Q

Laaggemiddeld IQ

A

79.5-89 15.7%

193
Q

Laag IQ

A

69.5-79 6.4%

194
Q

Uitzonderlijk laag

A

Onder de 70

195
Q

Intellectuele beperktheid

A

A disability characterized by significant limitations in both intellectual functioning and in adaptive behaviours, which covers many everyday social and practical skills. This disability originates before the age of 18

196
Q

Lichte intellectuele beperking

A

50-69

197
Q

Matige intellectuele beperking

A

35-49

198
Q

Ernstige intellectuele beperking

A

20-34

199
Q

Diepe ernstige intellectuele beperking

A

onder de 20

200
Q

Flynn effect

A

Generaties worden steeds slimmer, met zo’n 0.3 IQ punt per jaar

201
Q

Perceptueel redeneren bestaat uit

A

Fluide redeneren en visueel ruimtelijke waarneming

202
Q

VBI

A

Verbaal begrip index

203
Q

Verbaal begrip index

A

Overeenkomsten
Woordenschat
* Begrijpen

204
Q

VRI

A

Visueel ruimtelijke index

205
Q

Visueel ruimtelijke index

A

Blokpatronen
* Figuur samenstellen

206
Q

Fluide redeneren

A

Matrix redeneren
Gewichten
* Rekenen

207
Q

FRI

A

Fluide redeneren index

208
Q

Wgl

A

Werkgeheugen

209
Q

Vsl

A

Verwerkingssnelheid

210
Q

Werkgeheugen index

A

Cijferreeksen
* Plaatjesreeksen
* Cijfers en letters nazeggen

211
Q

Verwerkingssnelheid

A

Symbool substitutie coderen
* symbool zoeken
* figuur zoeken