Biololy H4 + H5 Flashcards

1
Q

Waaruit komt een eicel tijdens de ovulatie?

A

Uit een van de ovaria(eierstokken) in de eileider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doen follikelcellen?

A

Ze zitten om de eicel heen en geven voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de zona pellucida?

A

Dit is een doorzichtige eiwit laag om de eicel heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe gebeurd de bevruchting?

A

Eerst gaan een aantal zaadcellen door de laag follikelcellen, de eerste zaadcel die contact maakt met het celmembraan versmelt zich er mee, zijn kern komt in de kern van de eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het bevruchtingsmembraan?

A

Nadat een zaadcel door de zona pellucida is gegaan verandert dit in een ondoordringbare laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet een bevruchte eicel?

A

Een zygote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heette de eerste delingen van een zygote?

A

Dit zijn klievingsdelingen, er is hier nog geen plamagroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer wordt een zygote een embryo?

A

Na drie dagen, de embryo heeft dan 16 cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het nut van trilharen?

A

Deze vervoeren de zygote in de eileider naar de baarmoeder in vijf dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de innesteling?

A

Het ingroeien van de embryo in het baarmoederslijmvlies, dit gebeurt na 6 tot 7 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat een embryo?

A

Een blastula, blaasje, aan de binnenkant zit een klompje cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een trofoblast?

A

Dit is de buitenste laag van de blastula, de meeste cellen zitten hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de embryoblast?

A

Het klompje cellen aan de binnenkant van de blastula, hieruit ontstaat de kiemschijf en de blastocyste waaruit het dooierblaasje ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is HCG?

A

Dit wordt geproduceerd door de trofoblast, dit scheidt de moeder uit in haar urine en is gebruikt in een zwangerschapstest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit ontstaat de placenta?

A

Het embryonale gedeelte is ontstaan uit vlokken, dit zijn uitstulpingen gevormd door de trofoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit groeit het kind?

A

Uit de kiemschijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het dooierblaasje?

A

Dit is de kleine holte naast de kiemschijf, dit vormt de eerste bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de amnionholte?

A

Dit is de grote holte naast de kiemschijf, deze groeit tot hij de hele blastulaholte vult, het is gevuld met vruchtwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarmee is de embryo omgeven?

A

Met vruchtwater tussen de twee vruchtvliezen, de amnion en het chorion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer is het bloedvatensysteem van de embryo gevormd?

A

Na drie weken, het bloed van de moeder gaat via de navelstreng naar de placenta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer heet het een foetus?

A

Na acht weken, dit is wanneer alle organen zijn gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de gangen van Wolff en Müller?

A

Dit is wat bepaalt wat er komt uit de genitale knop en groeve, bij Wolff wordt het een jongen en bij Müller een meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat gebeurd er door het SRY gen?

A

Eerst krijgen ze testes en de gangen van Wolff groeien uit tot de zaadleider, de genitale knop wordt de penis en de groeve groeit naar elkaar toe en wordt de balzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurd er zonder SRY gen?

A

De gangen van Müller groeien uit tot de eileider, de genitale knop wordt de clitoris, de randen van de genitale groeve groeit uiteen tot de schaamlippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar is de ontwikkeling van de eicellen?

A

In de ovaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de scrotum?

A

Dit is een plooi huid waar de zaadballen in afdalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de prostaatklier?

A

Dit voegt samen met zaadblaasjes vocht toe aan de zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de primaire geslachtskenmerken?

A

Dit gebeurt voor de geboorte, hier worden de geslachtsdelen gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de secundaire geslachtskenmerken?

A

Dit gebeurd bij de puberteit, de geslachtsorganen ontwikkelen zich nog meer en er komt meer verschil tussen jongens en meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn tertiaire geslachtskenmerken?

A

Deze staan los van andere geslachtskenmerken dit zijn geestelijke kenmerken en bepaalt bijvoorbeeld je seksuele voorkeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn gameten?

A

Dit zijn geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Zijn gameten haploïd of diploïd?

A

Ze zijn haploïd, er is van elk type chromosoom een, bij diploïde cellen zijn er twee chromosomen van elk type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een zygote?

A

Dit is de versmelting van de twee gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de kenmerken van homologen chromosomen?

A

Bij elk paar is er een van de moeder en een van de vader, ze hebben informatie over dezelfde erfelijke eigenschappen maar deze informatie kan verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurd er bij meiose 1?

A

Het begint met het spiraliseren van de chromosomen, het kernmembraan valt uit elkaar, dan ontstaat er een spoelfiguur dat de chromosomen uit elkaar trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurd er bij meiose 2?

A

Aan iedere centromeer(midden chromosoom) hecht zich twee trekdraden, de centromeren splitsen en de chromatiden worden uit elkaar getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe ontstaan gameten?

A

Door een reductie deling, uit een diploïde cel komen vier haploïde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe ontstaan de diploïde primaire oöcyten?

A

Tijdens de zwangerschap ontstaat de oögonia, diploïde kiemcellen in de ovaria, een deel hiervan begint aan meiose ze stoppen in profase 1, dit zijn de primaire oöcyten, een groot aantal van de rest sterft af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe wordt een follikel gevormd?

A

De oöcyten zijn omgeven door follikelcellen, deze vormen samen met de primaire oöcyt een follikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat doet FSH?

A

Hierdoor gaat de meiose weer verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoeveel follikels gaan in meiose per keer?

A

5 tot 12, meestal overleeft er maar een, soms gaan er twee verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt de grondplasma verdeelt tijdens meiose twee?

A

De secundaire oöcyt krijgt bijna alles, het poollichaampje ontwikkeld zich niet verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het delingsproces van sperma?

A

Het begint met mitose van spermatogonia, hieruit ontstaat een nieuwe spermatogonium en een primaire spermatocyt, na meiose 1 ontstaat uit de diploïde primaire spermatocyt twee haploïde spermatiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zit er in het vocht van de zaadblaasjes?

A

Fructose, energie voor de zaadcellen en prostaglandines dit stimuleert samentrekking van de baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat doet het basische prostaatvocht?

A

Dit neutraliseert de zure omgeving van de vagina voor groter overlevingskans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de cellen van Leydig?

A

Dit zijn interstitiële cellen die testosteron produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de hypofase?

A

Dit is een hormoonklier tussen de hersenhelften in die FSH, follikel stimulerend en LH, luteïniserend stimulerend, vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de hypothalamus?

A

Dit is een onderdeel van de hersenen en staat in verbinding met de hypofase door GnRH aftegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke cellen reageren hierop?

A

De cellen met de juiste receptoreiwitten in de voorplantingsorganen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welk effect heeft FSH en LH bij jongens?

A

Door FSH worden er zaadcellen geproduceerd, LH stimuleert de productie van testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat doet de negatieve terugkoppeling?

A

Testosteron remt de productie van GnRH Lh en FSH, er is dan minder testosteron waardoor er weer GnRH kan komen en het zich herhaald, hierdoor wordt er niet meer testosteron geproduceerd en komt er niet teveel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waar zorgt FSH voor?

A

Dit start de menstruatie cyclus met de ontwikkeling van follikels, follikels produceren oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat doet oestrogeen?

A

Het bevorderd de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken en de groei van nieuw slijmvlies in de baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe werkt de positieve terugkoppeling van oestrogeen?

A

Na 14 dagen gaat het over een drempel heen en komt er een snelle toename van FSH en LH, dit zorgt voorde voltooiing van meiose 1 en de ovulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het gele lichaam?

A

Dit ontstaat uit de cellen van de lege follikel, het produceert oestrogeen en progesteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat doet progesteron?

A

Dit stimuleert de groei en ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies, ook remt het FSH en LH hierdoor stopt de menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat gebeurt er als de eicel niet bevrucht wordt?

A

Na tien dagen verschrompelt het gele lichaam, hierdoor stopt de productie van progesteron en oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is het gevolg van de stopping van progesteron en oestrogeen?

A

Een deel van de baarmoederslijmvlies laat los waardoor de menstruatie begint, de productie GnRH FSH en LH komt weer op gang waardoor de cyclus weer begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de effecten van HCG?

A

Het gele lichaam verschrompelt niet waardoor er geen menstruatie komt, progesteron blijft FSH en LH remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe wordt oestrogeen en progesteron geproduceerd na de derde week?

A

Na de derde week verschrompelt het gele lichaam en neemt de placenta zijn taak over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer is de baby ingedaald?

A

Na 7 maanden ligt de baby met zijn hoofd naar beneden

62
Q

Wat doet prostaglinden?

A

Dit wordt aangemaakt bij de bevalling en zorgt voor de krampen

63
Q

Wat gebeurd er door het indalen van het kind?

A

Er komt veel druk op de baarmoedermond, hierdoor wordt het hormoon oxytocine afgegeven dat voor nog meer samentrekking zorgt, hierdoor wordt de baarmoedermond geopend en komen er persweeën

64
Q

Waarvoor zorgen de naweeën?

A

Dit zorgt voor de nageboorte, placenta vruchtvliezen en de navelstreng wordt er uit geperst

65
Q

Waarvoor zorgt prolactine?

A

Voor het maken van melk

66
Q

Waarvoor zorgt oxytocine?

A

Dit bevordert de afgifte van melk

67
Q

Wat moet er worden onderzocht voor ivf?

A

De grootte en de ligging van de baarmoeder en de eierstokken en sperma, de bloedwaarden van de geslachtshormonen

68
Q

Waarom worden er bij ivf meerdere eicellen gebruikt?

A

Om de kans op bevruchting te verhogen

69
Q

Welke hormonen krijgt de aanstaande moeder bij ivf?

A

Eerst FSH voor 10 tot 16 dagen, 35 uur voor de punctie HCG

70
Q

Hoe bevrucht de gynaecoloog de follikels?

A

De eicellen worden uit de follikels gezogen, deze worden in een petrischaaltje gelegd met 200 000 zaadcellen

71
Q

Wanneer wordt ICSI gebruikt?

A

Als de man heel weinig zaadcellen aanmaakt en er een kleine kans op bevruchting is

72
Q

Wat gebeurd er bij ICSI?

A

Er wordt een zaadcel opgezogen, deze wordt rechtstreeks geïnjecteerd in de eicel

73
Q

Hoe heet het opsporen van aangeboren of erfelijke aandoeningen bij een foetus?

A

Prenatale diagnostiek

74
Q

Op welke manieren kan een gynaecoloog cellen van de embryo krijgen?

A

Vanaf 10 weken kan er een vlokkentest worden gedaan, vanaf week 16 kan er een vruchtwaterpunctie gedaan worden en vanaf week 19 kunnen er cellen verkregen worden via een navelstrengpunctie

75
Q

Welk risico is er bij het krijgen van cellen van de embryo?

A

Bij de vlokken test en vruchtwater punctie is er een 1 op 300 kans op miskraam

76
Q

Hoe werkt de NIPT?

A

Hier wordt er bloed afgenomen van de zwangere vrouw, hiermee kan er worden gezien als het kind syndroom van Down heeft

77
Q

Hoe heet voortplanting zonder bevruchting?

A

Ongeslachtelijke voorplanting

78
Q

Wat is weefselkweek?

A

Er wordt stukjes plant gestopt in bakjes met een voedingsbodem, deze bevat voedingsstoffen en plantenhormonen, er ontstaat dan een kloon van de originele plant

79
Q

Wat is chlamydia?

A

Dit is de meest voorkomende SOA, vaak merken mensen niet dat ze het hebben

80
Q

Wat is gonorroe?

A

Vrouwen hebben vaak geen klachten, mannen hebben vaak pijn bij het plassen en krijgen afscheiding bij hun penis, de bacteriën nestelen zich in het slijmvlies

81
Q

Wat is syfilis?

A

Op de plaats van besmetting ontstaat een zweertje hierna krijg je opgezette lymfeklieren, griepachtige verschijnselen en vermoeidheid

82
Q

Wat is trichomonas vaginalas?

A

Mannen hebben er vaak geen last van vrouwen hebben last bij het plassen en geïrriteerd en ontstoken geslachtsorgaan

83
Q

Wat is schaamluis?

A

Dit zijn insecten die leven van bloed, ze hechtte zich aan schaamhaar en veroorzaken jeuk

84
Q

Wat is HPV?

A

Hierdoor ontstaan wratten bij de geslachtsorganen deze gaan vaak weg maar de virus niet, sommige varianten veroorzaken kanker

85
Q

Wat is hepatitis B?

A

Dit kan zorgen voor een leverontsteking, sommige mensen genezen opeens andere blijven een bron van besmetting

86
Q

Wat is herpes genitalis?

A

Het begint met pijnlijke blaasjes op plaats van besmetting en pijn bij plassen, het virus blijft altijd aanwezig

87
Q

Wat is hiv?

A

De klachten lijken op gewone griep en blijven voor 1 tot 6 weken

88
Q

Waaruit bestaat een virus?

A

DNA of RNA omgeven door een eiwitmantel

89
Q

Hoe kunnen virale SOA’s worden bestreden?

A

Antibiotica heeft geen effect, het lichaam moet het zelf oplossen, virusremmers kunnen de vermeerdering remmen

90
Q

Wanneer krijg je de diagnose aids?

A

Als infecties die normaal gesproken geen probleem zijn levensbedreigend zijn

91
Q

Wat betekent een seropositieve uitslag?

A

Dat je besmet bent met hiv

92
Q

Hoeveel mensen die besmet zijn met hiv weten het niet?

A

40%, hierdoor starten mensen niet met medicijnen en hebben ze 10 jaar minder levensverwachting

93
Q

Waardoor kunnen SOA’s worden overgedragen?

A

Door contact met bloed, sperma, vaginavocht en besmette injectie spuiten

94
Q

Wat doet een condoom en pessarium?

A

Deze zet je boven je geslachtsdeel door zaaddodend middel bereikt het sperma de eicel niet

95
Q

Wat doet de anticonceptiepil, prikpil en een hormonale implantaat?

A

Deze bevatten de hormonen progesteron en oestradiol dit zorgt ervoor dat er geen beschikbare eicel is

96
Q

Wat doet een spiraaltje?

A

Dit voorkomt innesteling van de embryo?

97
Q

Wat gebeurt er bij een sterilisatie?

A

Hier worden de eileiders of zaadleiders onderbroken

98
Q

Wat is periodieke onthouding?

A

Hier heb je geen seks tijdens van de 8e tot de 19e dag, dit wordt ook de kalendermethode genoemd

99
Q

Wat is coïtus interruptus?

A

Dit is het terug trekken van de penis voor de zaadlozing

100
Q

Wat doet de morning-afterpil en morning-afterspiraaltje?

A

Deze voorkomen de innesteling

101
Q

Wat is zuigcurettage?

A

Hier wordt de embryo weggezogen

102
Q

Hoelang wordt er overtijdbehandeling gezegd?

A

Tot 16 dagen na de verwachte menstruatie

103
Q

Wat is het fenotype?

A

Dit zijn alle waarneembare eigenschappen

104
Q

Wat is het genotype?

A

Alle erfelijke informatie opgeslagen in chromosomen

105
Q

Hoe heet al het DNA?

A

Het DNA uit de chromosomen en mitochondriën heet het genoom

106
Q

Hoe krijg je cholesterol?

A

Cholesterol komt in het lichaam via vet voedsel, 80% van al het cholesterol maakt het lichaam zelf

107
Q

Wat gebeurt er als het cholesterol gehalte omhoog gaat?

A

Dan wordt de kans op hartinfarct groter

108
Q

Hoe wordt cholesterol vervoert?

A

Het wordt in het bloed vervoert verpakt in blaasjes

109
Q

Hoe wordt cholesterol opgenomen?

A

Door receptoren, deze maken de endocytose mogelijk

110
Q

Hoe heette varianten van een gen?

A

Allelen

111
Q

Wat gebeurt er bij familiare hypercholesterolemie?

A

Door een mutatie worden er niet genoeg receptoren gemaakt of werken ze niet goed

112
Q

Hoe kan je het cholesterolgehalte verlagen?

A

Door gezond te eten, te bewegen, niet roken en medicijnen nemen

113
Q

Hoe heet de combinatie waarin alle allelen op een chromosoom komen?

A

Haplotype

114
Q

Wat zijn homologe chromosomen?

A

Dit zijn twee chromosomen die bij elkaar liggen gelijk zijn en informatie over dezelfde onderwerpen hebben

115
Q

Waardoor ontstaat er een uniek bandenpatroon?

A

Door kleurstoffen, dit maakt identificatie makkelijker

116
Q

Welke fase gebruiken analisten voor foto’s?

A

De metafase in mitose

117
Q

Wat is een karotype?

A

Een weergave van het aantal chromosomen in de kern, 46 XX

118
Q

Hoe wordt het karotype bepaalt?

A

Door de chromosomen te plaatsen in een karyogram

119
Q

Wat zijn de autosomen?

A

De eerste 22 chromosomen paren

120
Q

Welke chromosomen zijn geslachtschromosomen?

A

Het 23e paar, dit is bij jongens XY en bij meisjes XX

121
Q

Heeft het X-chromosoom meer genen of het Y-chromosoom?

A

De X-chromosoom heeft net zoveel als andere chromosomen terwijl de Y-chromosoom veel minder heeft

122
Q

Hoe zijn genen in kaart gebracht?

A

Door chemische technieken

123
Q

Wat is een genoommutatie?

A

Een verandering in het aantal chromosomen, dit kan een monosomie of trisomie zijn, bij monosomie is er maar een chromosoom bij trisomie is er een extra

124
Q

Waardoor ontstaat een genoommutatie?

A

Doordat de chromosomen niet uit elkaar gaan tijdens meiose 1 of de chromatiden niet uit elkaar gaan tijdens meiose 2

125
Q

Wat gebeurt er bij het syndroom van Turner?

A

Hier is er maar een X-chromosoom, ze zijn klein en hebben een hartafwijking

126
Q

Wat gebeurt er bij syndroom van Down?

A

Er is een extra chromosoom 21, ze ontwikkelen zich langzamer en hebben een kortere levensverwachting

127
Q

Wat is een chromosomenmutatie?

A

Een verandering van erfelijk materiaal

128
Q

Wat is een translocatie?

A

Delen van niet homologe chromosomen zijn uitgewisseld

129
Q

Wat is het gevolg van een translocatie?

A

Er is geen gevolg voor de drager maar zijn kinderen hebben risico op een monosomie of trisomie

130
Q

Wat verandert crossing-over?

A

Hierbij wordt DNA uitgewisseld de lengt van de chromosomen verandert niet maar het haplotype wel

131
Q

Wat is een puntmutatie?

A

Een verandering in een basenpaar

132
Q

Hoe heet het herverdelen van erfelijk informatie?

A

Recombinatie

133
Q

Hoe geef je mensen aan in een stamboom?

A

Mannen zijn een vierkant vrouwen een rondje en de personen met de eigenschap die je onderzoekt zijn zwart

134
Q

Hoe noem je een genotype met twee verschillende allelen?

A

Heterozygoot

135
Q

Hoe noem je een genotype met twee dezelfde allelen?

A

Homozygoot

136
Q

Wat is een kruising van een gen?

A

Een monohybride kruising

137
Q

Waarvoor is een kruisingsschema?

A

Om de kans op een fenotype of genotype bepalen

138
Q

Waarom zijn mannen kwetsbaar voor recessieve aandoeningen op het X-chromosoom?

A

Omdat vrouwen hebben er geen last van als ze ook een dominante gen hebben

139
Q

Hoe heet een fenotype dat een mengvorm van twee allelen is?

A

Intermediar

140
Q

Hoe noem je het als er meer dan twee alllelen zijn?

A

Dit zijn multipele allelen

141
Q

Wat is codominant?

A

Als er twee dominante allelen zijn en ze beide volledig tot uitdrukking komen

142
Q

Hoe noem je het als een allel dodelijk is als homozygoot?

A

Dit zijn letale allelen

143
Q

Hoe heten de verschillende generaties?

A

De ouder zijn de P-generatie, de kinderen daarvan zijn de F1-generatie, hun kinderen zijn de F2-generatie

144
Q

Wie was Mendel?

A

Hij had de theorie over overerving van eigenschappen

145
Q

Hoe heet een kruising waarbij de onderzoeker let op twee eigenschappen?

A

Een dihybride kruising

146
Q

Wat zijn onafhankelijke genen?

A

Dit zijn genen die niet op dezelfde chromosoom liggen en daardoor niet horen bij hetzelfde haplotype en geen invloed op elkaar hebben

147
Q

Wat is het effect van gekoppelde genen?

A

Deze genen zijn dan altijd samen, bv groene ogen weinig receptoren

148
Q

Hoe heet een eigenschap die tot stand komt door meerdere genen?

A

Polygeen

149
Q

Wat is klassieke veredeling?

A

Het selecteren van dieren over gewenste eigenschappen

150
Q

Wat zijn transgene organismen?

A

Organisme met toegevoegd DNA van andere soort

151
Q

Wat is een vector?

A

Dit is een transport middel

152
Q

Wat gebeurt er bij gentherapie?

A

Gezonde gen inbrengen bij zieke