Biologie H6 H7 H8 Flashcards

1
Q

Welke kenmerken gebruikte mensen vroeger om soorten in te delen?

A

Uiterlijke kenmerken en de mogelijkheid om vruchtbare nakomelingen te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe worden soorten nu ingedeeld?

A

Door DNA-onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is binominale naamgeving?

A

Eerst geslachtsnaam met hoofdletter dan soortnaam zonder hoofdletter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ondersoort?

A

Een geografisch afgescheiden soort met afwijkende kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de organisme indeling?

A

Organismen-soorten-geslachten-families-orden=klassen=afdelingen-rijken-domeinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke domeinen zijn er?

A

Archaea, bacteriën en eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn prokaryoten?

A

Eencelligen zonder kernmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe weiken archaea af van de andere?

A

Membraan heeft een enkele laag fosfolipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt een moleculaire klok?

A

Genen die met een constante snelheid muteren vormen dit laat zien hoe verwant ze zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe weten hoe groot een populatie is?

A

Door de vangst terugvangsmethode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor neemt een populatie toe?

A

Geboorte en immigarite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor neemt een populatie af?

A

Door sterfte en emigratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe heet het ding dat de groei van een populatie het meeste tegen houd?

A

De beperkende factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke invloed heeft de genetische diversiteit?

A

Inbreng van genen zorgt ervoor dat populaties beter tegen ziektes kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is versnippering?

A

Het opdelen van het leefgebied van een soort in kleine stukjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn biotische factoren?

A

De invloed van levende organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn abiotische factoren?

A

De invloed van niet levende factoren, zoals planten, zonlicht, water en beschutting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een habitat?

A

Een leefomgeving met de specifieke eisen van een soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe heet een habitat van planten?

A

Een standplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het optimumgebied?

A

De abiotische factoren zijn ideaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een niche?

A

De complexe interacties van een soort met zijn omgeving en zijn rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doen mutaties?

A

Ze weizigen de nucleotidenvolgorde van het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is adaptatie?

A

Wanneer een erfelijke of uiterlijke verandering de moglelijkheid op overleving verhoogt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waardoor vermijden dieren ongunstige omstandigheden?

A

Door hun trekgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn herbivoren?

A

Planteneters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn omnivoren?

A

Alleseters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn carnivoren?

A

Vleeseters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de predator-prooirelatie?

A

Als er veel prooidieren zijn groeien de roofdieren waardoor er minder prooidieren komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een voedselketen?

A

Het doorgeven van energierijke stoffen van de ene soort naar de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een voedselweb?

A

Onderling verbonden voedselketens in een ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is accumulatie?

A

De concentratie gifstoffen neemt steeds meer toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is persistant gif?

A

Breekt heel langzaam af waardoor lang kleine dieren blijft vergiftigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is mutalisme?

A

Beide soorten hebben voordeel van de relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is commensalisme?

A

Een dier heeft voordeel ander heeft geen last

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe heet commensalisme bij planten?

A

Epyfytisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is parasitisme?

A

Een soort heeft voordeel de andere soort schade

37
Q

Hoe heet geloof in bovennatuurlijke schepper?

A

Creatonisme

38
Q

Wat is evolutie?

A

Het ontwikkelen van het leven door veranderingen en het ontstaan van nieuwe soorten

39
Q

Wat is de paleontologie?

A

Wetenschap die fossielen bestudeert

40
Q

Wat is de catastrofethetheorie?

A

Een grote natuurramp is de oorzaak dat alle organismen in een gebied sterven

41
Q

Wat is selectiedruk?

A

De invloed die een omgeving heeft op overlevingskansen

42
Q

Wat is ‘the struggle for life’?

A

Strijd om het bestaan zorgt voor natuurlijke selectie

43
Q

Wat is ‘the survival of the fittest’?

A

Organismen die het best zijn aangepast aan hun omgeving krijgen meest nakomelingen en nemen populatie over

44
Q

Wat is de neodarwinistische theorie?

A

De evolutie theorie aangevuld met erfelijkeheidswetten

45
Q

Wat is bipedie?

A

Lopen op twee benen

46
Q

Wat is een belangrijke voorwaarde voor natuurlijke selectie?

A

Een variatie in eigenschappen

47
Q

Hoe komen variaties in eigenschappen?

A

Door mutaties en recombinatie

48
Q

Wat is co-evolutie?

A

Wapenwedloop van evolutie tussen twee soorten waarbij de ene soort wijzigt op de andere selectiedruk

49
Q

Wat is allopatrische soortvorming?

A

Evolutie door het splitsen van een populatie door barrière

50
Q

Wat is sympatrische soortvorming?

A

Evolutie doordat er uitsluitend word voortgeplant in kleine deelgroep

51
Q

Wat zijn oorzaken van fossilisatie?

A

Verstening, verdroging, lage tempratuur, lage pH en zuurstof gebrek(veen), opsluiten in barnsteen(hars)

52
Q

Wat zijn gidsfossielen?

A

Soorten met grote geografische verspreiding die maar een beperkte tijd bestonden

53
Q

Wat is relatieve leeftijd?

A

Leeftijd van aardlaag ten opzichte van andere aardlaag

54
Q

Hoe word absolute leeftijd van fossielen bepaalt?

A

Door isotopen onderzoek, ze kijken naar verhouding onstabiele isotoop en stabiele isotoop

55
Q

Wat zijn homologe structuren?

A

Hetzelfde bouwplan maar andere functie

56
Q

Wat zijn analoge structuren?

A

Zelfde functie maar ander bouwplan

57
Q

Wat zijn ‘missing links’?

A

Fossiele overgangsvormen

58
Q

Wat is generatio spontanio?

A

Leven ontstaat spontaan

59
Q

Waaruit bestond de oersoup?

A

Water en organische stoffen

60
Q

Wat zijn anaerobe heterotrofe bacteriën?

A

Leefde van organische stoffen, eerste organische stoffen

61
Q

Wat zijn foto-autotrofe bacteriën?

A

Maakten eigen organische stoffen door fotosynthese

62
Q

Wat zijn prokaryoten?

A

Ze gebruikte zuurstof om energie los te maken uit organische moleculen

63
Q

Wat is de endosymbiose theorie?

A

Prokaryoten zijn symbiose aangegaan met andere prokaryoten

64
Q

Wat zijn clades?

A

Groep organismen met gemeenschappelijk uniek homoloog kenmerk

65
Q

Wat zijn taxons?

A

Indeling gebaseerd op overeenkomsten

66
Q

Wat is een cladogram?

A

Laat evolutionaire verwantschap zien door organismen met zelfde kenmerk en gemeenschappelijke voorouder samen te plaatsen

67
Q

Wat is polygene overerving?

A

Overerving op meerdere genen

68
Q

Wat is codominant?

A

Allelen komen beide tot uiting

69
Q

Wat is de genenpool?

A

Verzameling van allelen in populatie

70
Q

Wat is genetic drift?

A

Bij een kleine populatie beïnvloedt toeval bij partnerkeuze de allelfrequentie

71
Q

Wat is het ‘founder effect’?

A

Door ontbreken van variatie is er minder genetische variatie

72
Q

Wat is gene flow?

A

Migratie van allelen van enen populatie naar anderen

73
Q

Wat is het flessenhalseffect?

A

Door natuurramp of menselijk ingrijpen neemt populatie af in omvang kan door toeval genenpool verkleinen

74
Q

Wat is het Hardy-Weinberg-evenwicht?

A

Genotypenfrequentie is constant in populatie

75
Q

Wat zijn anorganische stoffen?

A

CO2 en H2O kleine energiearme stoffen

76
Q

Wat is voortgezette assimilatie?

A

Opbouw van organische stoffen met glucose

77
Q

Wat is detrius?

A

Dode resten van planten en dieren

78
Q

Wat is de draagkracht?

A

De maximale populatiegrootte die en gebied lange tijd kan onderhouden

79
Q

Wat is de populaitedynamiek?

A

Schommelingen in de populatiegrootte of het verdwijnen en ontstaan van populaties

80
Q

Wat is een trofisch niveau?

A

De plaats van een organisme in het ecosysteem

81
Q

Wat is biomassa?

A

De massa aan energierijke organische stoffen

82
Q

Wat is drooggewicht?

A

Het versgewicht zonder het water

83
Q

Wat is het verschil tussen biomassa en drooggewicht?

A

Bij drooggewicht zit ook mineralen

84
Q

Wat is een piramide van productiviteit?

A

Het jaargemiddelde van biomassa verdeeld over trofische niveaus

85
Q

Wat zijn heterotrofe organismen?

A

Organismen die hun energie krijgen met hun voedsel

86
Q

Wat is het verschil tussen het bbp en npp?

A

Bpp is de hoeveelheid organische stoffen die een organisme maakt en npp is de hoeveelheid die beschikbaar is in de voedselketen

87
Q

Wat is de kringloop van elementen?

A

Proces waarbij elementen in stappen weer beschikbaar worden voor producenten

88
Q

Wat zijn aerobe soorten?

A

Soorten die zuurstof gebruiken

89
Q

Wat zijn anaerobe soorten?

A

Soorten die geen zuurstof gebruiken, zijn langzamer en produceren vieze gassen