Bijeenkomst 2: H4,5 Flashcards

Sociale perceptie en het zelf

1
Q

Attributietheorie

A

Oorzaken van eigen of andermans gedrag verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dis-positionele attributies

A

interne attributies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perceptuele saillantie

A

het belangrijk lijkende belang van de informatie waar men hun aandacht op richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zelfdienende attributie

A

de neiging om jezelf beter te beschouwen dan anderen. Succes doe je zelf en mislukking is door anderen en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Impressiemanagement

A

anderen overhalen om jou te zien zoals jij gezien wilt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zelfsabotage

A

Jezelf onbewust tegenhouden om het leven te verwezenlijken wat je eigenlijk wilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overrechtvaardigheidseffect

A

Het vervangen van intrinsieke motivatie door extrinsieke motivatie kan ertoe leiden dat mensen de belangstelling voor een activiteit waarvan ze eerst genoten, verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tweefactorentheorie van emotie

A

een emotie begint als fysieke respons op een situatie. Daarna geeft het brein betekenis aan de situatie en op basis daarvan een gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Misattributie van opwinding

A

een verkeerde verklaring voor onze arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Covariatiemodel

A

Een model om achter de verklaring van bepaald gedrag te komen. Kijkt naar meerdere voorbeelden van het gedrag, verschillende momenten en verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Covariatiemodel: interne attributie

A

lage consensus en distinctie, hoge consistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Covariatiemodel: externe attributie

A

Hoge consensus, distinctie en consistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Consensus

A

De mate waarin anderen zich net zo gedragen als de actor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderscheidend vermogen/distinctie

A

De mate waarin de actor zich hetzelfde gedraagt ten opzichte van andere stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Consistentie

A

De mate waarin het gedrag tussen 1 actor en 1 stimulus hetzelfde is in verschillende omstandigheden over tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Covariatiemodel: geen attributie

A

Bij lage consistentie = er is iets bijzonders aan de hand

17
Q

Onafhankelijk zelfbeeld

A

Mensen definiëren zichzelf in termen van hun eigen interne gedachten, gevoelens en handelingen (Westerse cultuur)

18
Q

Onderling afhankelijk zelfbeeld

A

een manier van zichzelf definiëren in termen van relaties met andere mensen (Aziatische cultuur)

19
Q

Tweefactorentheorie van emotie

A

we moeten een fysiologische opwinding (arousal) ervaren en vervolgens daar een geschikte verklaring voor vinden

20
Q

Misattributie van opwinding

A

verkeerde conclusies trekken over de oorzaak van wat we inwendig voelen